In een enkel geval hielp men elkaar met de toewijzing van grondstoffen. Zo vroeg een wijnhandelaar en grossier in gedistilleerd en likeur uit Boxtel in 1942 aan het Rijksbureau voor Voedselvoorziening in Oorlogstijd (RVO.) of men zijn mout wijntoe wij zingen zou willen overschrijven op naam van de firma J.A.J. Nolet. Officieel werkten de meeste distillateurs samen in de vereniging 'De Vereenigde Dis tillateurs'. Binnen deze verenging werden bepaalde prijsafspraken gemaakt en be paalde regels omtrent elkaar's doen en laten vastgesteld. Onder zekere omstandighe den bestond zelfs de mogelijkheid, dat de vereniging voor bij haar aangeslotenen onkosten vergoedde. Zij diende dan als een soort verzekering. Nolet deed in dit kader een beroep op de vereniging om een verdwenen partij jenever vergoed te krijgen. Tevergeefs, echter. Even belangrijk als het regelen van de onderlinge verhouding der distillateurs was de vertegenwoordiging ten opzichte van de overheid. Zo stelde de vereniging een krachtig protest op om op 8 juni 1943 te doen uitgaan naar het R.V.O. Dit, omdat er geruchten gingen dat het rantsoeneringsbureau voor het ge distilleerd, dat in Schiedam was gevestigd, naar Den Haag zou worden overgeplaatst. Men achtte dit zeer schadelijk voor de goede werking van het bureau, want 'zo be weerde men - op deze wijze ging het directe contact met de distillateurs, die zelf de op richting van het bureau hadden mogelijk gemaakt, verloren. Hierna vernemen we niets meer van deze zaak en het rantsoeneringsbureau bleef ge woon, waar het was. De oorlogsomstandigheden bevorderden het ontstaan van nieuwe bureaucratische organisatie vormen. Het bedrijfsleven ontkwam er niet aan dat er een organisatie commissie werd benoemd en deze benoemde Henricus Raymundus Nolet op 29 november 1941 tot lid van de Raad van Bijstand van de Ondervakgroep Export distilleerderijen. Een belangrijke keus, want het bedrijf van de familie Nolet deed vele zaken met het buitenland. De export-sector leed evenwel in de oorlogsjaren bijzonder en de firma J.A.J. Nolet raakte meer en meer aangewezen op binnenlandse afnemers. Bezien tegen deze achtergrond was het voor haar gunstig, dat het gevraagde artikel nog schaarser werd, doordat de grondstoftoewijzingen steeds verder werden ingekrompen. Er valt, evenzeer in verband met het voorafgaande, een toename te constateren in het aantal ongewenste afnemers, dat dieven heet. Het transport was er het eerste slachtof fer van, maar al snel, was de onderneming van Nolet ook zelf niet meer veilig. Hoewel men was beveiligd via een systeem van schellen en balken met pennen voor de deuren, vond in de nacht van 23 op 24 oktober 1942 een inbraak plaats. En over roof gesprokenOorlog betekent altijd, meteen vanaf het begin, het risico geplunderd te worden door een vijand. De gebroeders Nolet beseften dit en gin gen ertoe over om een zekere hoeveelheid drank te behoeden voor een dergelijk lot. Ze maakten in het bedrijfscomplex een dubbele muur, waarachter ze een voorraad onderbrachten. Geen verkeerde gedachtengang, want na de capitulatie van de Duit sers bleek, dat sommige van de zaken, waarmee Nolet handelde, door soldaten waren leeggehaald. Zo schreef een relatie uit Zaltbommel, die geëvacueerd werd in verband met gevechts handelingen, dat de onderneming bij terugkomst een puinhoop bleek te zijn, waarin 130

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1992 | | pagina 50