geen druppel drank meer was te vinden en zelfs geen restje administratie. Zo deed
men toen een beroep op Nolet om ondanks, dat de aankoopnota's waren verdwenen,
de gemaakte afspraken omtrent levering zo snel mogelijk te honoreren.
Nog in de oorlog, in 1944, probeert Augustinus (Guust) Nolet, een jongere broer van
Henricus Raymundus, in het zuiden des landes zoveel mogelijk contacten te leggen
voor na de oorlog en te verhinderen, dat bestaande handelskanalen verloren gaan.
Eèn en ander weerspiegelde zich onmiddellijk na de bevrijding in de brieven, die de
firma van verscheidene kanten ontving en waarin men sprak over met Guust
overeengekomen orders of op zijn aanbeveling een bestelling plaatste. (Tot de laatste
categorie behoorde een levering aan de K.N.V.B. in 1946).
Augustinus was de aangewezen persoon voor dit public-relations-work, omdat hij
als bekend cricketspeler de reputatie genoot goed met mensen om te kunnen gaan. In
deze tijden kreeg de jenevervoorraad, daar het geld aan een enorme inflatie onder
hevig was, het karakter van een universeel ruilmiddel. Met andere woorden: de
jenever werd zelf geld, betrouwbaarder, wat meer waardevast, dan het officiële
betaalmiddel.
Immers, hoewel de oorlog was afgelopen, bleef de chaos voorlopig nog duren. Het ge
brek verdween niet en de rantsoeneringsmaatregelen evenmin. Het 'zoekraken' van
produkten tijdens het transport bleef begrijpelijkerwijs evenzeer aan de orde van
de dag.
Zodoende bood de eigenaar van een hotel te Oudewater in december 1945 aan om
zijn rantsoen in eigen persoon te komen halen en hij beloofde daarbij, dat hij van de
Kerst 6 hazen zou komen brengen en ook 'om de eieren zou denken'.
Kennelijk zijn deze waren onderdeel geweest van de vergoeding voor het rantsoen.
Een ander bood begin 1946 aan om taart en gebak of eventueel suiker- en boterbon
nen te ruilen tegen jenever.
Ontevreden afnemers luchtten hun hart in boze brieven. Nolet moest meer zien te
leveren en sneller.
Een handelaar in wijn, gedistilleerd en likeur te Breda, die in de bezettingsjaren af
spraken had gemaakt met Guust Nolet, liet in augustus 1945 weten: 'Ik heb het geluk
gehad, beslag te kunnen leggen op een kleine vrachtwagen en kan dus Schiedam ge
makkelijk bereiken' Ook hij wilde de drank persoonlijk komen halen. Doch hetgeen
Nolet kon leveren viel tegen en een aantal maanden later, in november, schreef hij
een aan Guust Nolet in plaats van aan de firma J.A.J. Nolet geadresseerde brief, waar
in hij op verontwaardigde toon meldde, dat Nolet te laat en te weinig leverde. De
handelaar wilde in de felle concurrentiestrijd, die was losgebarsten, als nummer een
uit de bus komen. Hij had wel wat begrip voor alle belemmeringen, die er nog waren,
doch was van mening, dat het traditionele koopmanschap van de familie Nolet daar
een oplossing voor moest weten te vinden. Vele, oude leveranciers (en Nolet is een
nieuwe, hem aanbevolen door Guust zelf) leverden hem alweer 'inclusief diegenen,
die zich de laatste jaren niet zo schitterend hadden gedragen'. Ze bematen de rantsoe
nen ruim en waren zelfs bereid om buiten de rantsoeneringsvoorschriften om te
leveren. Hij liet weten dat diegenen, die hem nu zouden helpen, later zijn vaste en gro
te leveranciers zouden worden.
Een dergelijk, agressieve toon, was niet eens zo uitzonderlijk.