toen al een nieuwe onderneming in zijn bezit, die was gevestigd aan de Schie.
In 1716 stond Jacobus Janszoon Nolet op de nominatie voor de functie van
hoofdman van het brandersgilde. Doch hij kreeg de positie niet. Door het stadsbe
stuur werd de voorkeur gegeven aan Dominicus Doom, een lid van de toenmalige Ge
reformeerde Kerk.
Jacobus Janszoon Nolet kreeg bij Catharina van Hulst uit Rotterdam (huwelijk op 15
januari 1708) 3 zonen, die voor de brandersgeschiedenis van belang waren: Joannes,
Wijnandus en Jacobus junior.
Joannes Jacobuszoon Nolet trouwde op 7 augustus 1735 met Cornelia Vos, de dochter
van een beurtschipper, die op Den Bosch voer en als nevenberoep het brandersbe-
drijf uitoefende.
Hij kocht in 1736 een eigen branderij en werd lid van het gilde.
Vader Jacobus overleed in het begin van de veertiger jaren en zijn onderneming werd
aanvankelijk onder het toezicht van Jan voortgezet door Wijnandus en Jacobus
junior. Hij oefende dit toezicht uit, omdat de beiden officieel nog niet volwassen wa
ren. Later trok hij zich uit het bedrijf van zijn overleden vader terug en richtte zich
volledig op zijn eigen vestiging aan de Noordvest, die hij verder uitbreidde. Jacobus
junior, die zag dat zijn broer aan de Noordvest goed functioneerde, kocht in 1749 een
lap gemeentegrond aan de buitenzijde van de Vest en stichtte er eveneens een eigen
bedrijf. Zijn aandeel in het bedrijf van de gewezen Jacobus senior belandde toen bij
Wijnandus, die hiervoor geld leende bij het vroedschapslid Pieter Rabus.
Zo waren de 3 broers als brander werkzaam. Jacobus junior begon zelfs in de Boter-
straat nog een handel in wijnen en gedistilleerd.
Joannes Jacobszoon en zijn zonen
Doch in 1758 stierf Jacobus junior. Zijn weduwe, Magdalena Nolet-van Velzen bleef
met één dochtertje achter en trad na enige tijd opnieuw in het huwelijk met één van de
vroegere ondergeschikten van haar overleden man. Met deze Dirk Landman zette zij
het brandersbedrijf voort.
Wijnandus moest in de jaren zestig voortdurend geld lenen bij zijn oudere broer Jan.
In 1767 overleed ook hij en nam zijn weduwe Catharina Nolet-Hols de onderneming
over. Zij zag zich in 1772 genoodzaakt om te verkopen. Joannes Jacobuszoon ging het
uitstekend. Zoon Petrus kreeg in juli 1759,16 jaar oud, al een vergunning om gedistil
leerd te mogen verkopen. Jan zelf realiseerde in 1761 een belangrijke verbouwing aan
zijn bedrijf op de Noordvest. Hij keerde de hele zaak om, zodat het geheel met de
voorkant aan het water kwam te staan. Op deze wijze hoopte Joannes van verdere
moeilijkheden met schippers verschoond te blijven. Meerdere malen weigerden deze
bij branders aan de Noordvest de fusten moutwijn en jenever in te slaan of vroegen
hiervoor extra vergoeding in verband met de zeer slechte toegankelijkheid en andere
oplossingen, zoals het afgraven van stukken grond in de jaren vijftig, hadden geen
voldoende verbetering gebracht.
Zoon Jacobus huwde in 1763 met Engelina van der Blark uit Loosduinen en kocht
een eigen bedrijf in de Zijlstraat.
Zoon Jan huwde op 5 april 1768 met Joanna van der Burg en op dezelfde dag traden
zijn zuster Catharina en Martinus van der Burg, een halfbroeder van Joanna met el-
86