betrokken waren namelijk: Alida Loopuijt, houdster van 8 aandelen, Adriana Johanna
Heijligers en Maria Jacoba Heijligers, beiden houdster van één aandeel. En was het
tweetal voorrechten wel zo 'vrouwvriendelijk' als op het eerste gezicht leek? Vooral
het eerste voorrecht had een schaduwkant. Het gaf mannen de gelegenheid om vrou
wen hun stem te laten uitbrengen in overeenstemming met de inzichten van eerstge-
noemden. Het betrof wellicht zaken, waar de volmachtgeefsters nauwelijks kijk op
hadden, daar het niet vereist was, om ooit in eigen persoon ter vergadering te ver
schijnen. Zo kan de desbetreffende bepaling van artikel 10 als een belangrijke belem
mering voor de directe betrokkenheid der vrouwelijke leden hebben gefunctioneerd.
Het tweede voorrecht was waarschijnlijk toegevoegd, omdat niemand verwachtte, dat
een vrouw een bestuursfunctie zou durven aannemen en men vond, dat een dergelijke
handelswijze haar niet kwalijk genomen mocht worden.
De mogelijkheid bestond dan meer voor de vorm, bijvoorbeeld als gebaar van dank
baarheid voor een bijzondere inzet ten behoeve van de vereniging.
Gezien artikel 15 had het bestuur, dat om de 3 jaar moest aftreden, om anderen de
kans te geven zich ook kandidaat te stellen, grote volmachten met betrekking tot de
'dagelijkse' gang van zaken. Men kon bezittingen van de vereniging op eigen voor
waarden verhuren aan derden en het onroerend goed zelfs met hypotheek belasten om
de verenigingskas te vullen. Achteraf moest men dit wel verantwoorden (artikel 16),
maar bij de opstelling van de oorspronkelijke plannen behoefde het bestuur de leden
niet te betrekken; ja, het behoefde er zelfs geen notitie van te geven.
Artikel 15 kan tevens een aanwijzing zijn voor de wijze, waarop Musis Sacrum het
doel: het bevorderen van fraaie kunsten en wetenschappen, dacht te bereiken.
Namelijk, met inschakeling van anderen, die voor de meer huishoudelijke kant zorg
moesten dragen. Tot voor kort namen verenigingen met een cultureel doel in de
stichtingsakte vaak de bepaling op, dat men zonder winstoogmerk opereerde en dat
men derhalve diensten en goederen tegen kostprijs aanbod. In het onderhavige geval
liet men zich hier niet over uit. Maar op grond van hetgeen artikel 16 en 17 stelden,
was het beslist niet verboden om als bestuur te trachten de zaken zo te regelen, dat er
een batig saldo uit voortkwam. De grootste aandeelhouder, de reeds genoemde Jan
Loopuijt, was ten tijde van de stichting van Musis Sacrum (1842) burgemeester van
Schiedam. De op één na grootste aandeelhouder, Simon Rijnbende zou dit ambt
eveneens bekleden en wel vanaf 1851 tot 1854, net als Laurentius Knappert Jz. vanaf
1855 tot 1866. Gemeenteraadsleden en toekomstige gemeenteraadsleden waren op de
stichtingakte evenzeer goed vertegenwoordigd. Van de in totaal 63 oprichters noem
den zich 14 distillateur en 10 korenwijnstoker. Opvallend is hierbij, dat zij zich tege
lijkertijd als koopman lieten registreren. Tesamen met de 5 wijnkopers vormden zij
ruim een derde van het geheel. Waarbij in aanmerking moet worden genomen, dat
van de overigen, velen weliswaar niet zelf bovengenoemde beroepen uitoefenden,
doch wel afkomstig waren uit families, die zich met de produktie van of de handel in
sterkte drank bezighielden of hadden gehouden. Bestudering van de oprichterslijst
levert verder het gegeven op, dat de familie Loopuijt (Alida en Pieter waren kinderen
van Jan) aanvankelijk het grootste bedrag investeerde. Pieter was bankier en stichter
van de firma P. Loopuijt Co en gedurende de gehele 19de eeuw hebben zijn
afstammelingen een rol gespeeld in het Schiedamse financiële wezen.
48