slechte jenever" onder de vlag van „echtheid" de wereld kan doen inzenden, en
welke jenever den ontbieder een hoogeren prijs zal kosten.
Er is nog een incident. Van twee bedrijven, H. Jansen en Kranen wordt op 31 oktober
1901 de Controle opgeheven. Op 2 november spreekt de gemeenteraad hierover. Het
zijn allemaal misverstanden en per bedrijf wordt gestemd. In beide gevallen wordt
met 16 tegen 2 stemmen besloten de opheffing weer ongedaan te maken. Bij één
stemming onthoudt mr. W.H. Jansen zich van stemming, bij de andere stemming
was dat M. Kranen. Nog dezelfde dag wordt voor beide bedrijven de controle her
steld.
En hoe is het met het verzoek van de Distillateurs afgelopen om de verordening te
doen vernietigen? Na een halfjaar 21 november 1901) informeert de Bond, via haar
advocaat, eens hoe ver het daarmee staat. Op 10 april 1902 komt het antwoord van de
minister van binnenlandse zaken: voor vernietiging bestaan geen termen. De distilla
teurs wilden niet aan de Controle en toen zijn enkele branders zelf hun moutwijn gaan
verwerken tot jenever. Zo begon de unieke situatie, de eerste en enige in Nederland,
van een stedelijke garantie voor een bepaald produkt. Maar in dezelfde stad ook had
dit feit de meeste emoties los gemaakt. Want verschillende belangen-groepen en per
sonen stonden lijnrecht tegenover elkaar. Want niet alleen de branders woonden hier,
maar ook de voormannen van de distillateursbond. J.C.H. Kramers (voorzitter), H.
van Gent (secretaris) en Corn. Dirkzwager (penningmeester). Andere bestuursleden
waren I.H.M. Lutz (fa Lutz en Van Langeveld) P.A. Rijkers (fa Spekker d'Aquin),
C. van Lede (Blankepheijm Nolet), L. van Bijsterveld (fa Mobach Cie) en
P.F.G. van Berckel (van Berckel Cie). Een bijzonderheid is ook dat de Rotterdamse
Distillateur Blankenheijm Nolet in Schiedam een branderij had waarvoor zij claim
de als enige aanspraak te kunnen maken op de term "aloude wijze van stoken", zoals
in de verordening staat. Zij waren toen nog de enige branderij in Schiedam, die géén
mais in hun moutwijn verwerkte zoals tot voor twee decennia iedere Schiedamse
branderij. Dit argument werd door B&W verworpen. De "Controle op de echtheid
van jenever" is nooit aangeslagen en heeft slechts in het binnenland een klein eigen
publiek getrokken. Voor de export vroegen afnemers en overheiden soms een mout
wijn garantie maar daarvoor waren douane certificaten, douaniers (kommiezen)
waren immers al bij de accijnscontrole betrokken, voldoende. En tot op het eind van
de exportperiode werd een produkt met een hoog moutwijn en alcohol gehalte gele
verd, die in Nederland zelf al lang niet meer verkrijgbaar was, behoudens bij enkele
kleine plaatselijke distillateurs.
64