't Is quaet, voor wie't misvaet, 't Is goet, voor die't wel doet.' Die Vader Cats kon de zon in het water zien schijnen, zonder te vrezen zich aan dat water te branden. Daarom kon je bij onze voorouders de Bijbel aan de ene kant en Vader Cats aan de andere kant op de schoorsteen zien staan. Ik heb het meegemaakt als aankomende jongen, dat de kermis nog in de stad was. Alles had zo zijn vaste plaats. Het centrum vormde de Markt met verschillende rijen kramen. Aansluitend daaraan, op het plein vóór de Grote Kerk, stonden poffertjes- en wafelkra men. De draaimolens hadden hun plaats bij de Witte Molen, hoek Broersvest en Kerkstraat. Ze waren twee in getal. De mooiste was van A.C. Tewe, de andere van Van Jeveren. Tewe en Van Jeveren waren beide Schiedammers. Ik vermoed, dat ze daarom de voorkeur van plaatsing bij het Gemeentebestuur hadden. Langs de Broersvest stonden óók weer kramen, een stoomcarrousel met de prozaïschen naam van 'hobbelende sik', kleine tenten met reuzen, dwergen, dikke dames, monstruositeiten en waarzegsters, schiettenten, panorama's met kijkglazen, wassenbeeldentheaters, Brusselse schommels, enz. Op de Koemarkt waren weer verschillende kramen. Grote theaters waren er niet veel, maar Basch ontbrak nooit, Blanus (later Schuitenvoerder), een paardenspel, zelden. Basch, illusionist, had zijn vaste standplaats op het plein vóór het Proveniershuis bij de Spoelingbrug. Een grote, hoge, solide, massale tent vulde bijna het hele plein. Lokmiddelen en vertoon vóór de aanvang der voorstelling, werden niet aangewend. Goede wijn behoeft geen krans, was het devies. De goede wijn was duur ook, wat niet verhinderde, dat de tent geregeld tot de nok was gevuld met publiek. Ik zeg zo: tot de nok. Dit moet opgevat worden in letterlijke zin. De tent was diep, zeer diep. Om iedereen gelegenheid te geven op het toneel te zien, liepen de banken naar achteren toe hoog op, zodat de bezoekers der hoogste rangen, tevens de goedkoopste, in werkelijkheid de nok naderden. In mijn kwekelingentijd ben ik eens naar Basch geweest. Ik zat helemaal achterin, op de engelenbank, in de hanebalken. Omdat het zwoel was in het begin van juli, had men het dak opengemaakt, zoals men tegenwoordig bij autobussen doet. Vóór me, in de verte op het toneel, zag ik de dikke directeur Basch midden in de Hel. De vurige tongen der vlam men lekten aan zijn haren, zijn aangezicht, zijn kleren. In de houdingen van meester op de degen streed hij tegen rode duivels, die hem van alle zijden besprongen, bare duivels met horens, bokspoten en staart. Een geweldige fantasmagorie, waarvan ik toen niets begreep. Later heb ik in De Natuur de verklaring gelezen, 't Is een vernuftig uitgedacht gezichtsbedrog met spiegelbeelden. Basch kan zelf de duivels niet eens zien, maar hij steekt toch steeds precies in hun richting. Wat zullen daarvoor veel repetities nodig zijn geweest! Keek ik naar boven, dan zag ik op tot de prachtige sterrenhemel. 'Daar rijst het tint'lend starrenheir, En de aarde zwijgt verbaasd'. En wonder boven wonder, een heldere komeet met lange staart boeide mijn ogen. Met haast bijgelovige eerbied keek ik ernaar op. Dit was een avond vol mystiek: voor me Basch te midden van de duivelen, boven me de geheimzinnige komeet. Toen ik circa half twaalf geheel alleen naar huis ging, keek ik in gewijde stemming naar de majestueuse hemel, bovenal naar de raadselachtige staartster, 37

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1994 | | pagina 37