pijpvoet te voorkomen werden de pijpgaten eerst ingebrand. Kortom, niets werd aan het
toeval overgelaten. In dit bestek teveel om op te noemen. Standaart goot dan ook in eigen
gieterij de orgelpijpen, waarvoor 75 tot 45% Banka tin en Spaans lood werd gebruikt.
Pijpen met een omtrek van 1,20 m. en 5,50 m. lang tot en met de Benjamin van enkele cen
timeters!
Tot zover was alles een lust voor het oog en nu kwam het er op aan dit schoons harmonisch
tot een subliem klinkend en perfect orgel om te toveren. De intoneer-afdeling beheerste
die subtiele techniek in al zijn verfijningen. Ik vermeldde reeds, dat een orgelfabrikant
niet alleen 'vanaf-de-fabriek' leverde, inclusief de verfijnd uitgevoerde speeltafel, maar
ook capabel moest zijn het geheel in het gebouw te plaatsen, een exclusieve taak voor de
buitendienst! Het 'gebouw' betekende vanaf de oprichting van Standaart's orgelfabriek
in Rotterdam: de kerk. Zoals de glazenier van oorsprong zijn arbeidsveld en de opdrach
ten vanuit de kerk ontving, werden reeds eeuwen lang daar de orgels geplaatst om de dien
sten op haar specifieke wijze te begeleiden.
Het theaterorgel
Inmiddels was de electronica bezig steeds meer veld te winnen. Ook voor orgelbouwers
een fenomeen om niet uit de weg te gaan. Integendeel! Overal werden reeds films ver
toond. Omdat het geluid ontbrak was dit een groot hiaat waar de orgelbouwer middels de
electro-magnetische techniek, om de luchttoevoer naar de pijpen te regelen, een theater
orgel wisten te creëren waarmee practisch alle geluiden de scenes op de juiste wijze kon
den ondersteunen en met passende muziek te begeleiden. Na ongeveer anderhalf jaar van
intens onderzoek was Standaart er in geslaagd op dit terrein een perfect instrument te le
veren. De kerkorgelbouw was zijn basis, zijn vindingrijkheid deed de rest. En het nam al
spoedig een grote vlucht, getuige de vele opdrachten uit binnen- en buitenland. Vanzelf
sprekend vroeg het van de organist een grote mate van muzikaliteit, improvisatie en last
but not least, een feilloos werkend orgel. Organisten van naam hebben in die tijd van de
stomme film een bijzondere wijze van musiceren ontwikkeld.
Met de uitvinding van het geluidspoor op de filmband, kwam ook een einde aan dit beroep
en was de organist niet langer aan het beeld gebonden. Hij kreeg volop de kans zijn muzi
kaliteit te tonen. Vooral in de 30-er jaren ontwikkelde zich een aantal grootheden op dit
terrein van uitzonderlijk formaat. Over heel Europa, Noord Amerika en Australië waren
zij bekend en honderden theaters hadden zich een orgel aangeschaft.
Standaart had zo veel opdrachten dat hij in Groot Brittanië, Z. Afrika en de Ver. Staten
zijn agentuur had en bedrijven die voor montage en plaatsing zorgden van de in Schiedam
gefabriceerde onderdelen. In Schiedam ontving men dan ook organisten van grote naam.
Pioniers waren o.m.: Jesse Crawford, Sydney Gustard, Terance Casey, Reginald Foort en
Stanley Tudor. Quentin Maclean was een uitzonderlijk musicus, vergelijkbaar met Piet
van Egmond. Al deze musici inspireerden de jongeren en men kon dan ook van een
'school' spreken. Sidney Torch was in die jaren de 'Picasso' onder de Engelse organisten
en Reginald Dixon, vooral in zijn jonge jaren, de bruisende tovenaar waar de vonken af
vlogen. Niet alleen de B.B.C., maar ook de Nederlandse zenders brachten veel orgelmu
ziek en al waren wij niet zo rijk voorzien als aan de overzij van het kanaal, menigmaal
werden de resterende minuten tussen de programma's met een orgelopname ingevuld.
Al voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog kwam er een einde aan de bloeitijd
5