heft ten koste van den eerste, miskent HaverSchmidt in het ondeelbaar geheel zijner per
soonlijkheid, zoals hij haar ook gegeven heeft in 'Familie en Kennissen' en in zijne
'Toespraken uit Geest en Gemoed', en miskent hem ook in zijne heerlijke roeping, die zijn
leven is geweest'.
Dit is altijd de inzet van zijn vriend Dyserinck geweest. Over zijn HaverSchmidt-biografie
zegt hij: 'De kern mijner gansche studie is: Fr. HaverSchmidt was méér dan Piet Paaltjens
als de dichter van des Zangersmin en de drie Studentjes'.
Dyserinck was misschien lastig. Maar dankzij hem kunnen we nu een eeuw na
HaverSchmidts dood diens gedachtenis in deze bijzondere vorm een plaats geven op de
plek, waar hij die heerlijke roeping wilde leven.
Zelf sprak HaverSchmidt over zijn levensroeping in een preek bij gelegenheid van zijn 25-
jarig predikantschap in Schiedam (4-8-1889). Hij keek terug, hoopte vooruit. Het waren
woorden vooral van de pastor die hij vóór alles was, pastor van de zieken en armen, voor
wie hij het opnam, pastor nog wel het liefst voor de kinderen, die ademloos naar zijn ver
tellingen luisterden.
'De kinderen... zij hebben mij niet het minst vertroost en goedgedaan. Is het, omdat ik
mijn eigen gelukkige kindsheid nooit heb kunnen vergeten, of ook omdat het de mond der
Waarheid is, die gesproken heeft: 'Derzulken is het koninkrijk der Hemelen?' Och, laat
mij dien droom blijven droomen. Onder de kinderen, aan wie ik bij den kerstboom vertel
de, die ik op mijne lessen ongedwongen om mij henen mocht verzamelen, aan een knikje
of een glimlach van wier lieve gezichtjes, in het voorbijgaan, ik zoo vaak een blij oogen-
blik te danken heb gehad, maar die ik allerliefst, wat grooter geworden, terugvond onder
mijn gehoor, luisterend met hunne geloovige oogen naar wat mij de ziel getroffen, het hart
mij in vlam had gezet, (o als de kinderen naar u luisteren, prediker, wees dan verzekerd dat
gij niet slecht preekt!) onder deze kinderen zullen er nog, als lang mijn stem reeds ver
stomde, de herinnering aan mijn werk voorgoed schijnt uitgewischt, eenigen een deel, het
beste ervan, in hun binnenste bewaard hebben, en niet slechts dat zij dan nog met een goe
dig en eerbiedig woord den leeraar hunner jeugd gedenken zullen, maar ook iets van de
kunstelooze godsvrucht, de vrome liefde, die hij hun aanbeval, zal door hen worden over
geplant in jonge harten die na ons komen! Dat gave God!'
Kort daarna hield hij een toespraak, die diepe indruk maakte en waarin hij naar de mening
van zijn biograaf zijn gehele godsdienstige ontwikkeling had neergelegd. Die klonk door
in deze woorden: 'Steek af in de diepte van het menschenhart, om den schat, die daar
schuilt, te voorschijn te helpen brengen'.
Welke dan deze, zijn eigen woorden passen beter bij zijn beeltenis? Eronder staat dan ook
die tekst.
Het medaillon heeft een goede plaats gekregen, niet onbescheiden op een centrale plek,
maar meer achteraan, in de wandelruimte, waar men voorbijkomt, of langs komt als men
naar huis gaat; om dan even gegroet te worden door een toegewijd mens, die in de geeste
lijke crisis van zijn dagen vroeg naar wat hem innerlijk kon overtuigen, en die daarin voor
ging-
57