Halverwege de 17de eeuw verandert er iets in de bestemming van het perceel: naast industrieterrein wordt het nu ook woongebied. Op welk moment het eerste woonhuis is gebouwd is moeilijk te zeggen. Pas in 1623 wordt er expliciet melding van gemaakt; er is dan sprake van een verkoop in twee delen, namelijk van eijn huijs ende erffen en eijn pla- etse, erff ende logies genaamd Gatenburg. Het gaat hier zelfs om twee aparte huizen; in de koopakte wordt melding gemaakt van een muur die het terrein in tweeën deelt. Een deel van het perceel blijft in gebruik als industrieterrein. Op een dergelijke manier ver ging het ook de andere percelen in het nieuw ontgonnen land aan de Haven. In 1635 is er al sprake van een dichte bebouwing, zodat er afspraken gemaakt moeten worden over waterlosinge en goten waar iedereen vredelijk gebruik van moest kunnen maken. Een huis van branders en burgemeesters hal ver we ge 17de eeuw -1883 Het waren niet de minsten die Gatenburg betrokken: Pieter Jacob Bonstoe, één van de kopers van 1623, was lid van de vroedschap en toekomstig burgemeester van de stad. En hij was geen uitzondering in de reeks bewoners van Gatenburg: de hele 17de en 18de eeuw door blijft het pand (dat in 1644 weer één geheel wordt) bewoond door een opeen volging van hoge ambtsdragers en hun families. Het huis wordt er dan ook steeds fraaier op - was er in 1664 nog sprake van seeckere huijsinge ende lootsen, soutcassen met den thuijn daer achter genaamd Gatenburgh, in 1668 gaat het al over seekere huijsinge ende erve genoemd Gatenburg met de soutcassen, lootsen ende plaatsen ende den thuijn, thuijnhuijs en deplantagie daarachter staande en gelegen over de haven in het westnieu- landt tot aan 's Heere Bansloot. Nog steeds werd er ook industrie bedreven, aanvanke lijk nog in verband met de haringvangst, maar ergens vlak na 1709 wordt er een distil leerderij op het terrein gebouwd en is het definitief afgelopen met de haringverwerking. De nieuwe eigenaar, Anthony Hodenpijl, vaart wel bij de jeneverstokerij: hij is degene die de huidige voorgevel tegen het huis aan heeft laten zetten (en waarschijnlijk is hij ook verantwoordelijk voor verdere verbouwingen), en als hij het huis weer verkoopt heeft het vier behangen vertrekken die kennelijk zo bijzonder zijn dat ze apart in de verkoop akte worden vermeld. Op het achterterrein verrijst een branderij geapproprieerd tot vier Rouw en twee desteleerketels, en alsnog voorsien met drie Rouw en een desteleerketel. Zoals in het schema te zien is wordt het pand steeds meer waard, en de bewoners steeds welvarender. Daniël Pietermaat, eigenaar vanaf 1783, was zo'n puissant rijke bewoner. Bij zijn overlijden in 1822 is er een boedelinventaris opgemaakt van maar liefst 36 pagi na's, iets waar zeker nog eens een artikel aan gewijd moet worden. Dat het ondanks zijn riante vermogen niet erg goed met hem ging aan het eind van zijn leven, blijkt uit het feit dat er na zijn overlijden nog een grote apothekersrekening openstond - over het jaar 1821 moest nog maar liefst 36,05 worden betaald. De boedelinventaris van A rnoldus van der Burg Een prachtig beeld van hoe het huis er in zijn glorietijd van binnen moet hebben uitge zien krijgen we door de boedelinventaris die Arnoldus van der Burg in 1837 liet opma ken naar aanleiding van het overlijden van zijn vrouw Anna Maria Nolet. Hij was niet minder dan koopman, brander, mouter, compagnon-directeur van de firma Nolet en Van der Burg, regent van het Rooms Katholieke weeshuis te Schiedam en stichter van het 155

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1994 | | pagina 7