schreven dat als de ladder kon gaan glijden, zoals bij sneeuw, het werk gestaakt moest worden. De monteurs droegen een overall met SRC (Schiedamsche Radio Centrale) erop gedrukt. Sommigen droegen ook een pet met SRC erop en beenkappen, die bedoeld waren om de broeken te beschermen tegen de fietsketting. Op kantoor was dhr. de Wagenaar de baas. Hij bemoeide zich weinig met de uitvoering. Wel beloofde hij nieuwe abonnees dat ze diezelfde dag nog aangesloten zouden worden. Dat gaf nog wel eens problemen op zaterdag. Men werkte die dag tot één uur waarna men zijn weekgeld kreeg, maar het werd dikwijls vier of zes uur. De klant was koning. Overwerk werd echter niet betaald. Een paar maal heeft Wiegel er iets over gezegd. Het antwoord was dat hij gerust weg mocht gaan. 's Zomers was er nooit zo veel te doen. Er werd dan vooral onderhoud gepleegd. Chef-monteur Kerkhof zei dan bij mooi weer wel eens tegen een ploeg: "Ga vandaag maar ergens het net opknappen als je er maar voor zorgt datje om half vijf weer terug bent." Dat betekende dan voor ons dat het groene licht gegeven was om de carriër ergens veilig weg te zetten, de overall uit te trekken, waarna het wegwezen geblazen was. Toen Wiegel dat een keer had meegemaakt, klaagde hij 's winters niet meer. Een deel van Wiegels werk had te maken met de verhuur en verkoop (huurkoop zonder extra kosten) van luidsprekers. Hij bracht de luidsprekers weg en moest de huurcontrac ten laten tekenen. Weer ander werk was er in het magazijn te vinden en bestond uit het vullen van rode, gele, groene en witte zakjes met allerlei kleuren en maten oliekous, een stukje olieband en een stukje touw. Oliekous was een soepel isolatiemateriaal, verkrijg baar in heel veel kleuren en maten, (kunststof was nog niet uitgevonden) vermoedelijk een olieprodukt. Die zakjes waren rood voor de monteurs die aansluitkasten tussen de kabels moesten maken. Voor aansluitingen in de huizen de gele en groene zakjes; geel voor een rechtse en groen voor een linkse aansluitkabel Die oliekous werd met een groot mes op een maatplank afgesneden, elk stukje had een eigen maat om de kabeladers te isoleren, en moest op de juiste lengte afgeknipt worden om de radioprogramma's in de goede volgorde te monteren. Voor de programmakiezer was er het witte zakje met oliekous van één lengte. De programma's hadden vaste kleuren, rood, geel, groen, bruin, zwart en dunne geel/zwarte voor de brandweerlijnen. Aan de luidspreker zat een stekker met pen en gat, die alleen in de programmakiezer paste en dus nooit in een stopcontact. Het was voor die tijd een heel modern systeem. Ir. Leistra was met vele dingen zijn tijd ver vooruit (het was 1936); ook het brandweernet was uniek. Een brandmeester had een wandtoestel zonder schijf en een alarmbel, net als de spuitgasten. Die bel had twee hele grote koperen schalen die je twee huizen ver kon horen; op maandag en donderdagmorgen werd er proef gebeld. Wiegel heeft op een paar examens daar vragen over gekregen; als bleek dat hij van de centrale Schiedam kwam was het cijfer altijd ruim voldoende. De examinatoren wisten zelf nooit hoe dat systeem werkte. Een apart werk was, zoals gezegd, het innen van de achterstallige betalingen of het afsluiten. Die zaterdagochtenden waren heel bijzonder. De eerste monteur had geen tact. Hij voelde zich heel wat, kreeg altijd problemen en was een paar keer geslagen. Eén keer probeerden ze de ladder onder hem weg te trekken. Dat werd nog een hele rel. Zelf ging Wiegel met een monteur mee, die een komiek was op wie niemand kwaad kon worden. 43

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1996 | | pagina 7