HERINNERINGEN AAN HET HOOFD RONDOM DE EEUWWIS
SELING
A.W. Bedeaux
Voor onze zegslieden - ooggetuigen van bijna een eeuw geleden - moet het een vertrouwd
beeld zijn geweest, zeeschepen afgemeerd te zien liggen aan de kade van de Voorhaven O.Z.
ter hoogte van de kaarsenfabriek.
Noorse schepen voerden rogge en gerst uit de Oostzeehavens Libau en Reval aan en houtbo
ten w.o. de Nederlandse schoener Quintus brachten hun ladingen hout naar Schiedam. Gere
gelde bezoekers waren de Engelse kolenboten, die steenkool uit het Engelse Newcastle naar
Schiedam vervoerden. Om beurten waren dat de "Dalton", een stoomschip nog van ijzer
gebouwd (1877) en een moderner stalen schip de "Holmside" (voor de Hoofdenaars de
"Holmsiet"). Rederij W. Swanston Sons, Newcastle.
Het relaas van een dochter en een zoon van een toenmalige kras (baas) van dat kleine ploegje
bootwerkers - allen Hoofdenaars - die voornoemde kolenboten losten, geeft ons ongeveer een
idee hoe dit lossen in z'n werk ging. Dat ging als volgt.
De werkzaamheden waren eerlijk verdeeld tussen de cargadoors Leen Bitter, Havendijk 4-6
(een broer van havenmeester Jan Bitter) en Piet van Vliet, Hoofdstraat 7. Om en om namen zij
het lossen voor hun rekening. Het ploegje bootwerkers had in beide gevallen dezelfde samen
stelling, met dit verschil dat Jan van Koesveld als kras bij Bitter en Klaas Wijzenbroek in die
hoedanigheid bij Van Vliet optrad.
Wanneer Bitter 'de boot had', spoedde Van Koesveld zich vanuit zijn woning Havendijk 1
Z.Z. om vier uur 's morgens naar zijn overbuurman Bitter naar de kolenkelder onder diens
woning om de spullen op te halen die voor het lossen zouden worden gebruikt: grote van teen
gevlochten manden, kolenschoppen, katrollen, touwen en 'snotneuzen'. Het lawaai waarmee
deze activiteit op dit zeer vroege ochtenduur gepaard ging had de volijverige Jan van de zijde
van Bitters vrouw Neel de naam 'Jan Onrust' bezorgd. Na deze spullen op de kade te hebben
opgesteld, werden deze met een sloep naar de overzijde geroeid, om vervolgens aan boord te
worden gebracht.
De bootwerkers, inmiddels tegen half zes v.m. verzameld, liepen achter elkaar naar de over
kant, waarna om zes uur met het lossen werd begonnen. Twee man daalden in het ruim van
het schip af. In geval van duisternis dienden de meegebrachte 'snotneuzen' voor een schamele
verlichting van het scheepsruim. De mannen in het ruim schepten de zware brokken steenkool
in de grote manden, die vervolgens met de stoomlier van het schip naar boven werden gehe
sen. Drie man, op een plankier op dek staand met 'putties' om de handen waarbij de kras 'aan
de run stond', leidden de zwaar beladen manden naar een langszij geplaatste glijgoot. Na
kanteling van de mand verdween de lading via de glijgoot in de ruimen van een langszij
gelegen lichter.
Vrijwel onafgebroken werd er doorgewerkt. Slechts korte tijd onderbroken voor een etenspau-
ze: een prakkie warm eten tussen de middag en een pakje brood om half vijf met veel thee uit
een blikje, door een familielid, meestal een kind, naar het schip gebracht.
19