uitgeteld. Voor de kras was een beloning van twintig gulden weggelegd. Mocht het te druk bevolkt zijn in het café, dan werd uitgeweken naar de woning van de kras, waar op de stoep voor de deur het betalingsritueel plaats vond. Sommigen van de mannen waren voorheen zelfstandig zalmvisser geweest, vissend op de Maas vanuit een zalmschouw. Maar door het sterk teruglopen van de vangsten hadden zij dat beroep moeten opgeven en andere middelen van bestaan moeten zien te vinden. Het water bood hun meer mogelijkheden dan alleen de visvangst. Naast het reeds genoemde lossen van schepen traden zij op als 'roeier': het vast- en losmaken van zeeschepen die midden op de Maas of in de Oosterhaven aan de drijvende boeien vast- of losgemaakt moesten worden door middel van zware scheepstrossen. Een handeling die met twaalf gulden werd gehonoreerd. Verder waren er nog wat inkomsten door op afroep werk te verrichten voor P.S. Engerings Expeditiebedrijf, gevestigd Hoofdstraat nr. 9. De zoon, Piet Engering, belde dan bij het huis van Van Koesveld aan en riep: "Jan, ben je daar, je kan met de schuit naar Rotterdam om één uur". Het betrof meestal een vaaropdracht op een platboomschuit geladen met tonnen met bestemming Rotterdam. Dergelijke éénmansexpedities (je was de enige aan boord) leverden één gulden aan verdienste op, hetgeen ook in die dagen als een magere beloning werd ervaren. Later in vaste dienst bij Engering, ging Van Koesveld vijftien gulden in de week verdienen met werk als schipper. Pemisser vissers, die 's avonds laat komend van de vissershaven IJmuiden in Schiedam op het Hoofd arriveerden, konden bij Van Koesveld terecht om hen met de roeiboot over te varen naar Pemis. "Kenne we op je rekene, Koesveld?" Ja, dat konden ze, op tijdstippen waarop de Pemisser boot niet meer voer. Prijs van de overtocht: drie kwartjes per persoon. Wanneer de oversteek bij slecht zicht b.v. zware mist plaats vond, telde Van Koesveld het aantal slagen met de roeiriemen dat door hem ervaringsgewijs was vastgesteld om ter hoogte van de Pemisser haven te geraken en dan min of meer op goed geluk over te steken. Op een winterse zaterdag- of zondagmorgen kon het gebeuren dat een drietal Delftse 'gelegen heidsvissers' uit de paardetram stapten, eindpunt van de rit, en bij Van Koesveld aanklopten om hem met zijn roeiboot voor een ochtend af te huren om, vanuit de boot in de Heijsehaven aan de overkant, met de hengel op spiering te gaan vissen. Hun namen: dr. Jan Thomée, een bekende Delftse arts met zijn zoontjes Jan en Alex. Het zoontje Jan zou later - inmiddels zelf arts - veel bekendheid genieten door diens roemrijke voetbalprestaties in het Nederlands elftal in de periode 1907-1911. Hij kwam zestien maal in het Oranje-elftal uit en zijn ongelooflijk harde schoten op doel bezorgden hem de bijnaam 'het Delftse kanon'. Menig keeper bibberde van angst als Jan strafschoppen moest nemen. Het spieringen was een vrijwel passieve aangelegenheid voor de heer Thomée. Dik gekleed als een 'eskimo' liet hij alle verrichtingen over aan Van Koesveld, behoudens het vasthouden van de hengel en het 'slaan' wanneer de vis beet. Na afloop van deze koude expeditie werden thuis bij Van Koesveld de handen gewassen en koffie gedronken en kreeg Van K. een rijks daalder voor bewezen diensten. Waarna het gezelschap weer op de paardetram stapte met bestemming Station. 21

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1997 | | pagina 21