Opnieuw moest nu, ten besluite van het gebed, het Onze Vader gebeden worden. Dat blijkt wel uit het reglement waaraan predikanten in Schiedam zich moesten houden: 'De predikanten zullen verpligt zijn hunne leerreedenen te eindigen des 's morgens, zo op des Heeren dag als in de week ten 11 uuren, wel verstaande dat het gebed des Heeren voor den laats ten klokslag zal moeten gesloten zijn'. In 1780 echter besloot de kerkem. d dit artikel, op voorstel van predikanten, aan te passen aan de praktijk van de laatste jaren: De predikanten zullen verpligt zijn hunne leerreedenen te eindigen des 's morgens, zo op des Heeren dag, in de week als ook op de feestdagen, voor den laatsten klokslag van 11 uuren, en zal de zeegen moeten uytgesproken zijn voor quartier over elff uuren... Geen verplicht Onze Vader meer; tevens wordt duidelijk dat het deel van de kerkdienst na de preek, te weten psalm, gebed, en zegen nog een kwartier kon duren. Daarna gaf de ouderling de dominee de hand en was de dienst ten einde. Drie momenten van psalmzang dus, waarvan er slechts een op het bord hoefde te staan. Een terugblik Binnen- en buitenkerkelijken van tegenwoordig zouden zo'n kerkdienst, hier geschetst, als vreemd verschijnsel ervaren. Maar wanneer we proberen de kerkdienst te beoordelen naar de normen uit de tijd zelf, dan merken we dat tijdgenoten er weinig vragen bij stelden. Natuurlijk, er waren kritische schrijvers die politiek en zeden in het algemeen op de korrel namen, en daarbij ook de kerkdiensten niet spaarden. Het algemene paboon tot rond 1790 gaf echter aan dat de 'publieke godsdienst', de meest gebruikte term voor de kerkdienst, voor een groot deel van de samenleving een vanzelfsprekend onderdeel van het weekprogramma vormde. Vooral op zondagen en bededagen stroomde de Grote Kerk van Schiedam zo vol dat de organist zijn nood klaagde bij de magistraat: organist J.H. Schmidt vroeg in 1786 om een dulciaan 8 voet, een register waarmee krachtig begeleid kan worden, tot 'versterking van den Psalmgezang, waartoe het orgel op zon- en biddage wel eens wat te zwak is' - en dat terwijl in de jaren 1775- 1778 al zoveel moeite aan verbetering van het orgel besteed was'. Eerder al hadden de be- stuurderen van het Gasthuis ervoor gezorgd dat de kerkzaal een nieuw orgel kreeg, precies geschikt om op bij-de-tijdse wijze te begeleiden: met enkele zware stemmen voor de zang op volle noten, met 'zilverachtige' registers voor de tussenspelen tussen de regels. Na 1790 veranderde er, mede onder invloed van grotere politieke en culturele verschuivingen, wel het een en ander. De vanzelfsprekende kerkelijke binding van gemeenteleden verviel; een nieuwe muzikale en poëtische sfeer drong in de samenleving door. De vraag naar het doel van het gezang in de kerk werd door enkele vooraanstaande dichters en predikanten gesteld: als het vooral gaat om de lof van God of om een intense vorm van gebed, moeten we dan niet naar nieuwe gezangen en een nieuwe stijl van zingen zoeken? Maar de psalmen, en die enkele gezangen die zich daarnaast met moeite konden handhaven, klinken in vele kerken tot op de dag van vandaag. GAS, Archief Herv. Gem. Schiedam, I, kerkmeesters, 4a ingekomen stukken. 58

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1997 | | pagina 22