Op 8 maart 1884 werd 'een Buitenkansje' in 'De Nederlandsche Spectator' opgenomen. Dit
wordt Prins' eerste naturalistische werk genoemd. Prins was geïnspireerd door de Franse
naturalistische schrijvers Gustave Flaubert (1821-1880), Emile Zola (1840-1902), de gebroe
ders Jules (1830-1870) en Edmond (1822-1896) de Goncourt en hun voorgangers Honoré de
Balzac (1799-1850) en Stendhal (Marie Henri Beyle, 1783-1842). Samen met Frans Netscher
(1864-1923), die in september 1884 naturalistische schetsen ging publiceren, was Arij Prins
de eerste naturalistische schrijver in Nederland. Het naturalisme is een kunstvorm, die toen-
dertijd in de literatuur vooral in Frankrijk werd beoefend, en die beoogde om in de wereld der
verschijnselen de dingen zo natuurlijk mogelijk weer te geven. De gewone spreektaal mocht in
de verhalen verwerkt worden. Meer naturalistische verhalen werden geschreven, maar voor
plaatsing in tijdschriften kwamen ze niet in aanmerking, omdat het naturalisme in de literatuur
nog erg banaal gevonden werd. Eind 1885 werden zeven verhalen gepubliceerd in het boekje
'Uit het leven' en door Mouton Co. te 's-Gravenhage uitgegeven. De twee etsen van
Barbara van Houten (1862-?) en Philippe Zilcken (1857-1930), die in dit boekje opgenomen
werden, zijn bijzonder fraai. Willem Kloos schreef over de uitgave van Prins: "Hij neemt het
leven der werkelijke menschen in zich op, en boetseert hunne beeltenissen met vaste hand".
Veel van die verhalen waren gebaseerd op Schiedamse ervaringen. In 'Een Buitenkansje'
figureren vier fabrieksarbeiders, die geld uit een loterij winnen en om dat te vieren op de
werkvloer jenever gaan drinken. Wegens dronkenschap worden ze op staande voet ontslagen.
Dit weerhoudt hen er niet van om in de kroegen verder feest te vieren totdat al het geld op is.
Arij Prins wist natuurlijk precies hoe het er in een fabriek aan toeging en de ellende van de
drank was in Schiedam duidelijk zichtbaar. Ongetwijfeld stonden de arbeiders van de kaarsen
fabriek model voor de personages en de Schiedamse spreektaal ontbreekt ook niet. Niets lijkt
verzonnen en de werkelijkheid wordt voor het eerst in de Nederlandse literatuur zo dicht
benaderd. 'Afgedankt' (op 26 juli 1885 samen met 'Het Dubbeltje' in de Amsterdammer
gepubliceerd en beide onderdeel van de verhaaltjesreeks 'Kinderen') speelt ook in een fabriek.
Een jonge arbeider wordt bij het ontvangen van zijn loon aan het loket verteld dat hij ontslagen
is. Het gegeven voor deze schets heeft zich vrijwel zeker afgespeeld in de kaarsenfabriek in
het begin van de tachtiger jaren. Onder het personeel van die fabriek bevond zich ook een
dertigtal jongens. In het laatste kwart van 1882 was er een tijdelijke stagnatie in de afzet bij
'Apollo' en werd er ook een aantal jongens ontslagen. De geschiedenis van Jan Zomer' gaat
over een zieke knecht in een wijnpakhuis, die wegens ziekte en ouderdom ontslagen wordt.
Zonder geld en vooruitzichten staat de man op straat. Een pleegzoon neemt hem in huis op,
maar diens vrouw pest hem het huis uit. Uiteindelijk vindt hij onderkomen bij vroegere buren
en krijgt hij een daalder bijstand van het Armbestuur en schrijfbehoeften om mee te venten.
Zijn vroeger baas is "zo royaal een doosje pennen van hem te kopen". Het interieur van het
wijnpakhuis is zeer precies beschreven en het voorbeeld zal wel in Schiedam gestaan hebben.
De andere verhalen zijn: 'De dood van Jaap Oliehoek', 'Een huwelijk', 'Een warme dag',
'Een eenvoudige geschiedenis' en 'Aan de Zee' als derde deel van 'Kinderen' waarvan er
enkele op het boerenland (bij Schiedam en Voorburg?) spelen. Over het boekje schreef Prins
op 17 september 1896: "Indertijd heb ik met Mouton een contract voor mijn eerste boekje
gehad, waarin was gestipuleerd, dat na betaling van alle onkosten, de winsten zouden worden
162