verdeeld. Ik heb echter nooit iets gekregen, omdat Mouton mij zeide dat de onkosten niet
gedekt waren. Tenslotte heeft Mouton 't werkje aan Koster of Cahn verkocht, en mij ca. 15
doen toekomen, zijnde de verkoopsprijs. Je begrijpt dat ik zoo'n contract niet gaarne weêr zou
maken". J. van Delden schrijft in 1981 in een herdruk van 'Uit het leven': "De verhalen van
Prins spelen in een tijd die veel te wensen overliet: onbeheerste drankzucht, slechte arbeids
voorwaarden, een onverzorgde oude dag en een nooit aflatende 'strugle for life'. Schijnbaar
nuchter en afstandelijk in zijn rol van onpersoonlijke verteller, geeft de schrijver, in de keuze
van zijn onderwerpen en in de feitelijke uitwerking van zijn gegevens, nochtans blijk van een
sterk sociale bewogenheid. Zijn taalgebruik is hier direct en natuurlijk, wars van iedere
neiging tot mooi-schrijverij".
Hoe Arij Prins tot schrijven kwam is moeilijk te zeggen. Misschien wel doordat hij "Van
Maurik had gelezen en gedacht: dat kan ik ook wel". Dat is althans zijn eigen verklaring.
Justus van Maurik (1846-1904) publiceerde in 1879 zijn schetsen uit het Amsterdamse
volksleven "Uit het Volk'. Prins zei later over zijn eigen eerste pennevruchten: "t was niet
veel zaaks; zoo werk in den trant van Hildebrand". 'Eene Verlovingspartij' vond Prins nog het
beste uit die periode.
Vanaf eind 1885 tot in 1887 werd in correspondentie melding gemaakt van een naturalistische
roman, waar Prins aan bezig was. In de nalatenschap van Prins bevonden zich het eerste
hoofdstuk en het begin van het tweede hoofdstuk van de roman "Een Liefde' in handschrift.
Het gaat over de schilder Bovij, die verliefd raakt op het meisje Dora. De rest is niet overgele
verd en er is nooit iets van gepubliceerd.
De fantastische en middeleeuwse verhalen
Door veranderde omstandigheden na de verhuizing naar Duitsland wendde Prins zich af van
het naturalisme en ging hij over op het schrijven van impressionistisch proza. 'In Duitschland,
in zoo'n heel andere omgeving, had ik natuurlijk het Hollandsche realisme niet voort kunnen
zetten, omdat ik met het Hollandsche leven niet meer intiem was. Daarom zocht ik het toen in
fantastische dingen', is Prins' eigen verklaring. Herman Robbers schreef: "Zijn leven lang
heeft Prins sterke en zeer fantastische droomen gehad. Ik bedoel nu droomen in letterlijken
zin: drogbeelden in den slaap. Zij hadden gewoonlijk iets nachtmerrie-achtigs, waren angstig,
aangrijpend, vaak ook grotesk. En deze droomen kregen meer en meer invloed op zijn zielele-
ven en artistieke concepties. Een korte periode in zijn schrijversloopbaan ontstond nu
waarin haast uitsluitend van droomen en vreemde verschijningen werd verteld". In 1887
begon Prins onder eigen naam neo-romantische verhalen in een fantastische stijl te schrijven.
Omdat de verhalen doen denken aan het werk van de Amerikaanse schrijver Edgar Allan Poe
(1809-1849), wordt deze periode in het werk de 'Poe-iaanse-periode' genoemd. Prins had het
werk van Poe gelezen in de Franse vertaling van Charles Baudelaire. De eerste verhalen
'Fantasie' (april; over het doden van een rood-bebaarde herbergier) en 'Een nacht' (augustus;
over een gruwelijke droom) zagen in 1887 in 'De Nieuwe Gids' het licht. In 1888 werd
'Hamburg, The Commercial Hotel' (februari) gepubliceerd, over een oud logement aan de
haven van Hamburg ('Hamburg. Landverhuizers' is een ongepubliceerd verwant stuk, dat gaat
over een haveloze groep, die naar Amerika wil verhuizen) en "Een Executie' (december; een
164