eeuwse terechtstelling). In april 1889 verscheen 'Vreemde verschijning' (droom over een
zelfmoord). Na zijn reis met Huysmans door Duitsland in 1888 en geïnspireerd door het
geheimzinnige en het woelige van de etsen van de Nederlandse schilder M.A.J. Bauer (1867-
1932), wiens werk Prins verzamelde, en door schilderijen van de Duitse primitieven als
Matthias Grünewald (ca. 1480-1528) kreeg Prins grote interesse voor de middeleeuwen en
ging hij van nu af aan bijna alleen nog maar middeleeuwse fantasieën in zijn verhalen verwer
ken. Al in zijn jeugd was Prins geïnteresseerd in oude dingen: zijn grootvader van moeders
kant was verzamelaar van antiquiteiten en oude handschriften en dit bewerkte bij de jonge Arij
al een voorliefde voor oude tijden. Deze periode in Prins' publicaties wordt zijn 'middeleeuw
se periode' genoemd. Vele boeken over de middeleeuwen werden bestudeerd: legenden,
werken over kostuums, architectuur, kronieken en een Middelnederlands woordenboek. Over
het schrijven van zijn middeleeuws werk vertelde Prins zelf in 1891"Ik krijg lust te werken
doch heb geen idéé, weet niet wat ik wil maken, dan ga ik naar de bibliotheek, en begin
aantekeningen te maken over middeleeuwse zaken. Dat duurt zoo lang tot ik door een of ander
feit gefrappeerd wordt. Dit wordt dan het uitgangspunt van het werk, of beter, daarom wordt
het gecomponeerd. Er gaat heel wat tijd mede weg, voordat ik het geheel opgebouwd heb en
helder zie. Als ik zoover ben, maak ik de noodige aanteekeningen over wapens, costumes, etc.
en ga dan tegelijk aan het schrijven. Onder 't werken worden de brokstukken echter nog zeer
gecondenseerd. Volgens het ontwerp zou o.a. Een Koning ca. 80 bladzijden zijn geworden" (is
33 bladzijden geworden). In 1907: "Als 'k lees, dan is 't bij voorkeur uit de middeleeuwen.
Daar ben 'k altijd in aan 't zoeken. In de bibliotheek in Hamburg vond ik alles van m'n
gading: boeken, oude handschriften, veel prenten van costuums en wapentuig". Arij Prins
noteerde alles wat van pas leek te komen in notitieboekjes, die hij altijd bij zich droeg. Tussen
al deze notities stonden dan vluchtige pentekeningetjes voor de kostuums, zoals hij die wel in
boeken of op schilderijen had gezien. De kleuren waren erbij geschreven. In bed krabbelde
Prins vaak nog korte zinnetjes, die de fantasieën en visioenen in herinnering moesten houden.
Reizen naar Brunswijk en Beieren en vooral naar het nog grotendeels middeleeuwse Rothen-
burg aan de Tauber gaven de inspiratie. Om de juiste 'kleur' met een woord en een zin te
treffen was Prins vaak urenlang bezig. Vaak herschreef hij zijn fragmenten acht tot twaalf
maal. De gebruikte taal ging steeds meer van het gebruikelijke Nederlands afwijken, waardoor
de verhalen steeds kunstzinniger werden en de inhoud van minder belang. Door de intens
visionaire kracht van de verhalen is het lezen ervan te vergelijken met het aanschouwen van
een schilderij. De tekening van het verhaal is minutieus en alle details worden belicht. 'Een
Executie' bevatte al middeleeuwse denkbeelden, maar 'Sint Margareta' was het eerste echte
middeleeuwse verhaal. Het werd in december 1890 gepubliceerd. Het verhaal zou volgens
Prins rond 1400 moeten spelen. Het verhaal gaat over een meisje dat de duivel ontmoet, op
bedevaart gaat, voor een Mongoolse veldheer haar geloof niet wilde afzweren en daarom
gedood wordt, waardoor de hemel voor haar geopend wordt. Prins zei zelf over het verhaal:
"Na '88 was ik heelemaal van slag en schreef ik niets meer. Maar daar zit ik in maart 1890
kalm op m'n kamer, en plotseling staat me St. Margareta voor den geest. In eens, als een
visioen zag 'k het begin". Dit verhaal is altijd erg gewaardeerd door de critici. In augustus
1891 verscheen 'Een Koning', een verhaal bestaande uit negen taferelen, die als het ware
165