Op een protestants bevolkingsaantal van 9106 zielen (gemeenteverslag 1864) betekent dit dat
circa 7% van hen van de barmhartigheid gebruik moest maken om een goede maaltijd binnen
te krijgen. In genoemd jaar waren de kosten van de maaltijden 4066,29 en de opbrengst
bedroeg 4656,80.
Elke winter herhaalde zich de uitdeling, de ene keer 16 weken lang, de andere keer wat langer.
In 1880 stuurt de commissie een circulaire rond waarin de rijke(re) Schiedammers worden
verzocht een bijdrage voor de extra onkosten te leveren. Het verzoek wordt met het volgende
gedicht van H. Tollens Cz ondersteund:
De koude nijpt, de honger knaagt.
Zij vlijmen tot in merg en pezen.
Och, een van beide valt reeds zwaar,
maar kou en honger bij elkaar
dat moet verschrikkelijk wezen!
Normaal eindigde de spijsuitdeling omstreeks 15 maart maar, zoals eerder gezegd, als de
winter erg streng was kwamen er wel twee weken bij. Hiervoor werd dan apart geld ingeza
meld. In 1886 bracht dit 146,30 op.
In 1891 wordt ook iets extra's gedaan. Uit een advertentie in de Schiedamsche Courant van 3
februari van dat jaar blijkt dat de kinderen op de drie openbare armenscholen, in de winter
mogen rekenen op warme maaltijden. De commissieleden J. Dijkmans en P. Brillenburg
bedanken een ieder die dat mogelijk maakte door te zorgen dat voor dat doel in totaal meer dan
1400 gulden aan giften werd ontvangen.
In 1897 wordt het 40-jarig bestaan van de spijskokerij herdacht. Alle deelnemers ontvangen
op vertoon van de bonkaart een half mud kolen gratis. Dat kost de commissie volgens de
nauwgezet bijgehouden boekhouding, 1200 halve mudjes a 31 cent.
Op 21 maart 1917 wordt op verzoek van B&W van Schiedam de spijskokerij tot 28 juni 1918
als Centrale Keuken gebruikt. De algemene situatie als gevolg van de oorlog dwingt er kenne
lijk toe. De burgerlijke gemeente verzorgt dan de spijsuitreiking voor een groter publiek. Ze
betaalt de commissie twintig gulden huur per maand voor het pand en de outillage
In de naoorlogse jaren blijkt dat de kosten stijgen en het aantal deelnemers terugloopt. In 1920
worden nog 2142 gulden aan spijzen uitgegeven, plus 616 aan onderhoud, 810 aan de kok en
onderkok en 445 aan uitvoeringskosten. Totaal 4013 gulden. De inkomsten uit 13426 porties
a twintig cent bedragen slechts 2685 gulden.
Het volgende overzicht over een aantal jaren van de periode 1856-1920 geeft een beeld van
het aantal verkochte porties waarbij de winter van 1867/1868 het topjaar is. Er blijkt uit dat
het aantal drastisch is gezakt na de Eerste Wereldoorlog, kennelijk als gevolg van de langzaam
verbeterende economische toestand
177