aanzienlijke Sehiedamse familie die zich al rond 1500 in Schiedam gevestigd had. Maria
Jacoba was een dochter van de Delftse dokter Franqois Marie Theodore Gijsberti Hodenpijl en
Cornelia Maria Veth, beiden geboren Schiedammers.
Het ouderlijk gezin had 5 kinderen en de laatste woonplaats te Schiedam was de Nieuwe
Haven G219 (omgenummerd tot 155). In 1870 verhuisde het gezin Prins naar Voorburg
(Huize 'Welgelegen'). Toen Arij al uit huis was, verhuisden vader en moeder nog naar 's-Gra-
venhage, Bezuidenhout 637. Vader schilderde af en toe en moeder zou ook een gevoel voor
kunst hebben gehad. In Schiedam werd lager onderwijs gevolgd op de openbare school van
hoofdonderwijzer A.H.E. Tijl. Andere onderwijzers hier waren C.H. de Goederen, H.J.
Vooren en W. van Nes. In Voorburg bezocht Arij de dagschool van de heer Brunings Ingen-
hoes, een kostschoolhouder.
Op 19 maart 1875, zijn 15e verjaardag, begon Arij met dagboekaantekeningen. Slechts tot 24
mei 1876 was het bijgehouden. Arij bleek een vrij gewoon leven te leiden. Hij hield van
wandelen, vissen, roeien en schaatsen en was een bezonnen jongen, die niet meedeed aan
gevaarlijke spelletjes, die opgegeven werk altijd voor de vakantie afmaakte en die liever
spaarde voor een mooi boek dan voor de kermis. Toen een jongen van school werd gezonden
voor diefstal, vond hij het maar "gemeen". Maar alleen een heilig boontje was Arij niet:
herhaaldelijk werd hij door "Meester Piet" de klas uitgestuurd. Uit het dagboek bleek al vroeg
een voorliefde voor lezen en een oog voor schilderijen. Vooral historische boeken hadden zijn
voorkeur. Schoolopstellen hadden veelal betrekking op geschiedkundige onderwerpen en
werden herhaaldelijk "bijzonder goed" gevonden. Arij kon al aardig schrijven en tekenen op
zijn vijftiende. Musea bezocht hij regelmatig.
Door vader voorbestemd voor de handel ging Arij in 1877 op kantoor bij Apollo werken en
kwam hij dus weer in Schiedam terecht. Dagelijks treinden vader en zoon heen en weer,
waarbij de afstand Voorburg - Den Haag (Hollands Spoor) bij goed weer te voet werd afge
legd.
Wonen en werken te Hamburg
In september 1885 verhuisde Arij Prins naar Hamburg en woonde daar in de voorstad Sankt
Georg, Steindamm I. De als agent van vader Prins opgestarte firma 'Ebeling Prins', alge
meen commissie- en exporthuis, kwam snel tot bloei door vereende werkkracht van Arij en
compagnon Friedrich Ebeling. Arij's broer Willem kwam later in de zaak in Hamburg mee
werken. Broer Karei (Comelis) vertegenwoordigde de firma in Teheran. De zaak was geves
tigd aan de Ferdinandstrasse 41 te Hamburg. Toen de oude Ebeling zich in 1892 uit de zaak
terugtrok werd een firma aangegaan met Alfred Stürken onder de naam 'Prins Stürken'.
In Hamburg kreeg Prins een zeer drukke werkkring. Hij ging iedere morgen op dezelfde tijd
naar kantoor, lunchte tussen de middag met zakenvrienden in de stad, ging 's middags naar de
beurs, had besprekingen, telegrammen, enzovoorts. De bekende schrijver Lodewijk van
Deyssel, vriend van Prins, schreef over Prins' zakenleven in Hamburg: "Aan de lunch en op
de Beurs opgewekt, spraakzaam, geestig: met vele anecdoten en pittoresque opmerkingen,
terwijl daarachter steeds de aandacht strak op de zakelijkheden bleef gericht". Per rijtuig, tram
of trein werd gereisd. Pas om zes uur of half zeven was hij thuis om te dineren. Maar 's avonds
157