wordt er evenwel niet in genoemd). Op 10 september 1905 schreef Prins: "Je zult wel ver
baasd zijn zolang niets van me gehoord te hebben, maar de oorzaak daarvan is, dat ik 't zoo
druk in zaken heb. Daarbij komen allerlei beslommeringen door de verandering van woon
plaats, bezoeken maken en ontvangen in Schiedam, enz." Van Deyssel schreef over de wo
ning: "Arij Prins woonde in een groot stads-heerenhuis te Schiedam, het kleine stadje, een huis
van de orde der oude 17e- en 18e-eeuwse Amsterdamse grachtenhuizen. Toen ik hem daar,
omstreeks 1905 bezocht, woonde schuin tegenover hem, rechts, aan de tegenovergestelde
grachtzijde, in een dergelijk huis, een andere bloedverwant". Herman Robbers had met Prins,
na dienst terugkomst in Schiedam, gewandeld door het avondlijk Schiedam, door Prins'
"geliefde buurtjes, die hij dan 'mooi' noemde", maar dat met "wijdgetrokken oogen en een
zekere griezel". M.J. Brusse schreef over Prins' woonplaats: "Hij woont in de donkere,
somber-mooie stad van de branderijen. Aan een lange gracht, waar uit weelde-tijden nog de
huizen-met-bordessen staan, trotsch van allure, maar niet meer gesoigneerd, en door verholen
zorgen moe geworden. De bestrating ligt er lang versleten langs. En 's avonds is er in die
donkere faijaden maar een enkele van die hooge vensters mat doorschenen. Dan schimmert
aan de wallekant een spaarzame lantaarn hier en ver over't troebel-groene water uit. In de
buiging dier bezorgd aaneengeschaarde trotsche huizen - gracht als om een doode stad - daar
woont de kunstenaar afgezonderd van het drukke leven".
Op 7 september 1907, na de zomerspelen van Royaards en Verkade, werd de vereniging
'Elckerlyc' te Amsterdam opgericht met Arij Prins en Lodewijk van Deyssel als bestuursle
den. 'Elckerlyc' had als doel het Nederlands toneel op een hoger peil te brengen. Daarna was
Prins een der stichters van Willem Royaards' eigen theater-onderneming N.V. 'Het Tooneel'
te Amsterdam (opgericht 17 juli 1908).
In 1908 ging dochter Hendrika op kostschool in Baam.
De laatste tien jaar
In november 1912 verhuisde Arij naar de Nieuwe Haven 153. Dit pand was groter en geschik
ter om zijn steeds talrijker wordende collectie kunstschatten te herbergen.
In 1912 overleed vader P.C.A. Prins en werd Arij enig directeur van Apollo. Door de groter
zakelijke beslommeringen (ruim 500 man personeel) bleef er nog maar weinig tijd over voor
literaire arbeid. In zijn brieven klaagde Prins voortdurende dat hij het zo erg druk had en maar
niet op gang kon komen.
In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) stond Prins met zijn sympathieën aan de zijde van
Duitsland.
Prins steunde in Schiedam de oprichting (in 1920) van de Openbare Leeszaal en Bibliotheek
(waar zijn dochter een leidende functie had). Hij was vice-voorzitter van de Bestuurscommis
sie van die instelling. Hij had zitting in de Commissie van het Stedelijk Museum. Ook was hij
bestuurslid en regelmatig voorzitter van de Schiedamse afdeling van de Maatschappij tot Nut
van 't Algemeen. Bij 't Nut streefde Prins er naar om door lezingen en tentoonstellingen in
brede kring belangstelling te wekken voor letterkunde, kunst en wetenschap.
Arie Prins was ook commissaris van Eleviers Uitgeversmaatschappij.
Kort voor zijn dood werd Arij Prins tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde
160