STEDENBOUW
De stad Schiedam
LIGGING
De Stad ligt tusschen de Hoogheemraadschappen van Delf- en Schieland, een uur gaans ten
westen van Rotterdam, twee uuren ten zuiden van Delft, een groot half uur van Delfshaven en
Vlaardingen en een half uur van Overschie.
De vaart De Schie, van Delft komende, vereenigt zig hier door middel van een sluis, in den
dam, of zeedijk gelegd, en een lange haven, met de Maas aan dezen schijnt de stad haar begin
en naam verschuldigd te zijn: de haven is, in 't jaar 1336 midden door het Frankenland gegra
ven en vereenigt zig door een arm, de nieuwe haven genoemd, aan het einde van het nieuw
werk', met de stadsgracht aan de westzijde; deeze beide grachten hebben onderling wederom
gemeenschap, bij de Vlaardingerpoort, door middel van een doortogt, en schuif, die door een
rad, waarin menschen rondloopen, wordt opgewonden; door het ophouden van dit buitenwater
wordt de binnenhaven zo dikwijls men verkiest van alle onreinheid gezuiverd, of gelijk men
het noemt gespuit: dit laatste is zowel voor de stokerijen, als voor de inwooners van het
allergrootst belang, wijl zij dus geduurig van goed water voorzien worden, het welk zo veel te
noodzakelijker is, daar het regenwater door den rook ten eenenmaale onbruikbaar wordt: hoe
nuttig en onontbeerlijk deze haven is, kan men hier uit besluiten, dat geladene schepen hunne
vracht rechtsreeks in de pakhuizen kunnen lossen: thans (1792) telt men in dezelve honderd
vijf en twintig zeeschepen van onderscheiden natiën.
GROOTTE
Schiedam is in zijn versten afstand, het nieuwwerk en hoofd hier mede onder gerekend, een
half uur gaans, en omtrent half zo breed: oudtijds was de stad met muuren en wallen omgeven,
en bij verscheide gelegenheden door de Graaven van Holland versterkt; ook was het hoofd en
nieuwwerk door de hoofd- of vrouwe-poort van de stad afgezonderd.
De muuren, welke dezelven plachten te omringen, naar de gewoonten dier tijden met kleine
ronde torens voorzien, zijn reeds lang afgebroken, zo dat men aan de Vlaardingsche en
Rotterdamsche poorten slechts eenige geringen overblijfsels van dezelven kan beschouwen, de
aarden wallen zijn ook ten eenenmaale geslecht, en nog in deze eeuw in aangenaame wandel
plaatzen veranderd.
De stad zelve is schoon en welgebouwd, men heeft in dezelve vrij aanzienlijke straaten en
steegen; in de gemeenste heerscht eene netheid, die men in veele zelfs voomaame steden van
onze Republiek te vergeefs zoude zoeken: het nieuwwerk, het hoofd, en de stads vesten zijn
10
Gedeelte uit 'De Nederlandsche Stads- en Dorpsbeschrijver' van L. van Ollefen en R'. Bakker, uitgegeven in 1792.
1 Nieuwwerk (ook nieuw werk, nieuwwerck - de oorspronkelijke naam van het gebied tussen Buitenhaven en Nieuwe Haven.
In 1767 werden in dit gebied werkzaamheden verricht, 'soo dat het voorsz. Nieuwwerk als nu ten genoegen vant algemeen en
tot cieraad van dat gedeelte dezer stad met eene aangename en vermakelijke Plantagie soude kunnen werden voorzien.'