DE GOUDEN EEUW VAN SCHIEDAM 1598 - 1798
Diana Wind
Voor de jaren 1997-1999 is in de witte kelder van het museum een drietal historische tentoon
stellingen voorzien die aan de hand van de historische collectie van het museum een beeld
willen geven van de ontwikkeling van de stad Schiedam vanaf het moment van de stichting tot
aan het heden (1250-2000). Deze tentoonstellingen zullen elk globaal een tijdvak van 200 jaar
beslaan. Als centraal referentiepunt is de kaart van Schiedam gekozen die in 1598 werd
vervaardigd door Jacques (Jacob) de Gheijn. Deze kaart toont de historische binnenstad in een
gedaante die nog steeds herkenbaar is. Door de gedetailleerde stoffering kan bovendien het
dagelijks leven in de stad zeer goed afgelezen worden. Aan de hand hiervan wordt een aantal
thema's vastgesteld die de tentoonstellingen structureren. Deze zijn stedenbouw, bestuur,
economie, religie en kunst.
De tentoonstelling De Gouden Eeuw van Schiedam 1598-1795 die loopt van 8 februari tot 26
oktober 1997, is gewijd aan de twee eeuwen waarin Schiedam zich ontwikkelde van haringvis-
sersstad tot welvarend centrum van de Hollandse gedistilleerdindustrie. Het specifieke begin
punt van deze tentoonstelling wordt gevormd door het jaar waarin de kaart door De Gheijn is
gemaakt; een historisch eindpunt vindt de expositie in de bestuurlijke ommezwaai die plaats
vond met het afzetten van de Vroedschap in de politieke periferie van de Franse Revolutie. De
titel van de tentoonstelling impliceert tegelijkertijd een vraagstelling door een tijdperk aan te
geven dat niet spoort met wat algemeen onder de Gouden eeuw wordt verstaan. Hiermee wordt
gewezen op een discrepantie tussen locale en nationale ontwikkelingen; terwijl de (late)
achttiende eeuw voor Schiedam een periode van economische en culturele bloei betekende,
bleef de stad in de zeventiende eeuw achter bij de toename van de Hollandse welvaart.
Schiedam kende in de zeventiende eeuw een monocultuur, de haringvisserij. Zeeroverij op de
Noordzee en de houding van de Engelse koning Jacobus I ten aanzien van de Nederlandse
haringvisserij bewerkstelligden dat de al tanende investeringsinteresse in visserssteden als
Schiedam, Delfshaven en Rotterdam verder afnam. Jacobus I vaardigde op 16 mei 1609 een
proclamatie uit, waarin hij visserij door vreemdelingen langs de kusten van Engeland, Ierland
en Schotland slechts toestond met een vergunning en na betaling van een door hem vastgesteld
bedrag. De haringvisserij verloor in voornoemde vissersteden haar aantrekkelijkheid als
geldbelegging. Na het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) zette de recessie in de haringvisserij
door. De nieuwe oorlogssituatie, stijgende zoutprijzen, lastgelden en assurantiepremies en het
dreigende conflict met de Engelse koning zetten de winstverwachting onder druk en daarmee
de investeringsbereidheid. De export van de haring en de gezouten vis leed steeds meer onder
het hervatte oorlogsgeweld. In 1703 zagen de Fransen kans om het grootste deel van de
Hollandse haringvloot te vernietigen. De economische afhankelijkheid van de haringvisserij
maakte dat Schiedam in deze situatie een arme stad werd. Gedurende het eerste kwart van de
18e eeuw schakelt Schiedam over op een nieuwe bron van inkomsten, de jeneverindustrie.
Deze mono-economie brengt Schiedam in de loopt van de achttiende eeuw grote rijkdom. De
Nederlandse Gouden eeuw heeft haar naam te danken aan de bloei van voornamelijk de
4