dienst", die bestaat uit het College van B W en drie raadsleden te weten de heren G. Visser
Bzn., J.J.G. Nolet en J.H. van Westendorp.
De commissie gaat niet over één nacht ijs, en oriënteert zich in Zwolle, Deventer en Zaandam.
Daarnaast wordt door B W een extern adviseur geraadpleegd. De bevindingen van de
commissie worden voorgelegd aan de heer G. Renkema, Directeur der Stadsreiniging te
Utrecht. Voorts geeft ook de Directeur van Gemeentewerken zijn advies.
Bij de raadsbehandeling ontspint zich een principiële discussie die draait om de vraag of de
gemeente zelf een onderneming moet exploiteren. Een ook anno 1998 bekend onderwerp:
privatiseren of niet Als eerste spreker verklaart Nolet zich tegenstander van gemeentelijke
exploitatie. Aard en inrichting van zo'n onderneming vereisen veel technische kennis en die is
in de raad niet steeds voorhanden. "Hetgeen de gemeente onderneemt kan zij nooit zoo zuinig
doen als een particulier". Ook Visser, evenals Nolet lid van de onderzoekscommissie, ver
klaart tegen het voorstel te zullen stemmen. Het derde lid van de commissie, Westendorp
verklaart volgens de raadsnotulen (overigens pas in tweede termijn) het volgende: "Als lid van
de commissie, die deze zaak heeft voorbereid, is het desbetreffend rapport door hem mede
ondertekend. Hij was toen niet voor eigen beheer. Later heeft hij evenwel ingezien dat sommi
ge posten door de commissie te hoog waren geraamd. Dit gevoegd bij de hooge verpachtings
som heeft hem van opinie doen veranderen, zoodat hij zijne stem zal uitbrengen ten gunste van
het voorstel van Burgemeester en Wethouders". Raadslid Van der Vlies ziet niet wat het
bezwaar is van exploitatie door de gemeente, de huidige pachter zou dit karwei niet doen
wanneer deze er geen winst van had. De heer Maas brengt andere argumenten in het geding.
"Het rein houden der gemeente is een gemeentebelang, waarvoor de zorg berust bij het dage-
lijksch bestuur"... "Het voornaamste weegt intusschen het hygiënisch belang, dat bij eigen
beheer beter zal worden bevorderd". Spreker besluit met de opmerking dat hij het financieel
belang aan het hygiënisch belang ondergeschikt acht. Het voorstel de reiniging in eigen beheer
nemen wordt met 14 tegen 7 stemmen aangenomen.
In de raadsvergadering van 12 november 1897 wordt vervolgens vastgesteld de Verordening
op de gemeentereiniging, dit na een wijzigingsvoorstel van artikel 8 van de verordening
ingediend door de heer P.C.M.Jansen. De wijziging behelst de hoofdopzichter en opzichter te
doen benoemen door de raad op voorstel van B W wijziging met 14 tegen 5 aangenomen).
Een voorstel van de heer M.C.M. de Groot om bij artikel 7 inzake de bezoldiging van de
werklieden in plaats van fl. 7,~ a fl. 9,~ per week te lezen fl. 8,~ a fl. 10,- werd niet voldoen
de ondersteund.
Voorts wordt in deze vergadering besloten tot het instellen van een Commissie van bijstand in
het beheer der gemeentereiniging: waarin worden benoemd de raadsleden J.D. van Westen
dorp, P. Loopuyt, C.v.d. Vlies en W A. Beukers. Eerste voorzitter van de commissie burge
meester H.J. Versteeg.
Een nadere beschouwing van het raadsvoorstel
Wie de becijferingen beziet die basis waren voor de besluitvorming zal tot de conclusie komen
dat de voorstanders die het hygiënisch belang voorop stelden, de 'financiële wind' in de rug
hadden. Het heeft er, gelet op de verklaring van de heer Westendorp in de raad, alles van weg
15