J.A.S. Engering, Hoogstraat 124 en volgden de missen van pastoor Poelhekke in de kerk aan
de Lange Haven en missen in de Liduinakerk aan de Nieuwe Haven. Arij Prins wist niets van
dit bezoek en moest dit uit de krant vernemen. Begin 1901 zat Arij Prins de proefdrukken van
'Sainte Lydwine de Schiedam' te corrigeren, want het werk werd in 1901 gedrukt door een
drukker te Hamburg en uitgegeven in Parijs. Het werd volgens Prins "een prachtuitgave (oud-
gotische letters)". "De eerste vijftig bladzijden laten mij koud. 't Is een geschiedenis
beschrijving van Europa omtrent 1400, en dan een opsomming van alle mogelijke heiligen en
godvruchtige personen, die omtrent dien tijd leefden. Huysmans beschouwt deze lieden,
symbolische natuurlijk, als een groote armée, die met bidden etc. tegen den Booze strijdt,
verdeelt hen in kopsen, bataljons, etc. hetgeen ouderwets-naturistisch is." Van het boek gingen
vrij snel 80.000 exemplaren over de toonbank en het werd verplichte leesstof in Frankrijk in
de jaren dertig.
Zomer 1898 bezocht Prins Huysmans weer terwijl in augustus 1903 hun laatste ontmoeting
plaats vond. Prins logeerde veertien dagen in Parijs en daarop logeerde Huysmans te Ham
burg, na met Prins mee terug gereisd te zijn.
Prins vatte rond 1902/1904 het plan op om zijn bundel 'Een Koning' in het Frans te laten
uitgeven, maar Huysmans adviseerde hem dat toch maar niet te doen; op dat moment zou geen
Franse uitgever er geld in willen steken omdat ze niet goed verkochten. Ook aan het verzoek
om een voorwoord te schrijven wilde Huysmans niet voldoen. Huysmans vond de stijl van
Prins ook onvertaalbaar in het Frans, zoals zijn eigen werk dat ook in het Nederlands of Duits
zou zijn. Pas in 1916 en 1918 werden vijf verhalen, in het Frans vertaald, in de Revue Hollan-
de' gepubliceerd. Prins was met de vertaling zeer tevreden, in tegenstelling tot Huysmans in
1904
Eind 1905 begon Huysmans te sukkelen met zijn gezondheid. Hij kreeg netelroos en een
oogontsteking waardoor hij maanden het bed moest houden. Hij knapte weer op, maar begin
1907 stortte hij opnieuw in. Toen bleek dat Huysmans kanker in de mond had. Huysmans leed
erg maar weigerde morfine (naar voorbeeld van de heiligen). Ook ging hij aan bloedingen
lijden. Op 11 mei 1907 overleed Huysmans, op eigen verzoek gehuld in een Benedictijner pij.
Kort voor zijn dood heeft Huysmans zijn gehele correspondentie, waaronder de brieven van
Arij Prins, laten verbranden. De brieven van Huysmans die wèl bewaard zijn, werden in 1977
volledig en geannoteerd gepubliceerd. Huysmans bleek Prins, met een behoorlijk gekleurde
bril, op de hoogte te houden van de Parijse en wereldgebeurtenissen, zoals het Panama
schandaal, Zolas-Dreyfuszaak, de Russisch-Japanse oorlog, het heffen van entreegeld in de
musea het Louvre en Cluny (armen werd het museumbezoek onthouden) en van allerlei
huishoudelijke beslommeringen (onder andere mogelijke impotentie). De anarchistische
aanslagen in 1892 en 1894 verlokten aan Huysmans opmerkingen, die een eeuw later als
fascistisch en antisemitistisch zouden worden bestempeld. De joodse geldadel (de Roth
schilds) werd aangevallen. In Huysmans boek over Liduina staat de uitdrukking "joods onge
dierte". Een aanval op dit antisemitisme en op Huysmans en zijn boek over Liduina door de
journalist Kor Kegel in het Rotterdams Nieuwsblad van 6 januari 1988, naar aanleiding van de
tentoonstelling 'Huysmans en Schiedam' zorgde ervoor dat de tentoonstelling op last van de
Schiedamse autoriteiten direct moest worden afgebroken. Het NOS-joumaal berichtte hierover
25