molenwerck oick mede te mogen appropriëren (geschikt te maken) tot een vollerije". Het
verzoek werd door het stadsbestuur afgewezen "overmits de vuijlicheijt ende onreijnicheijt dye
tselve soude veroirsaecken".
Gemeentelijke milieuvoorschriften
In de zeventiende eeuw breidde het aantal branderijen gestadig uit. Parallel daaraan - vanwege
de 'spoeling' als bijproduct van de branderijen, de varkensmesterij. Eén van de branders heeft
(in 1608) een "verckenschot staende achter sijne huysinge in de Langhe kerckstraet". Hij krijgt
het bevel om putten te maken om daarin "d'onreynigheijt van de verekens" te deponeren, zodat
de sloot achter het varkenskot niet meer wordt vervuild.
In 1695 vaardigde de Weth een maatregel uit waarbij het aantal varkens dat per rouwketel1'
mocht worden gehouden tot twintig werd beperkt. Binnen de varkenskotten moesten 'pis- en
dreckputten' worden gemaakt en de overtollige spoeling moest buiten de haven en het hoofd in
de Maas worden geloosd.
Op 6 maart 1711 verbiedt de Weth het houden en vetmesten van varkens aan alle burgers,
'geene uitgesonderd' en binnen den geheelen ring deser stede tot de uitterste hooftbrugge
incluijs'. Verwijdering moest geschieden vóór 1 mei 1711. Het resultaat van deze maatregel
laat zich lezen in de beschrijving van de stad Schiedam door Van Ollefen (1792): "De toe
gangen tot de stad of voorsteden, zijn door de menigte varkenshokken, die binnen de stad geen
plaats mogen hebben, vooral bij de Ouwerschiesche Poort, niet zeer welriekend.(...)".
Overheidsingrijpen om vervuiling van de stad tegen te gaan
In het Gemeentearchief Schiedam bevindt zich ook een keur uit 1714 waarin te lezen valt: "dat
niemand na de publicaties dezes eenige asch, slik, drek ofte andere vuijligheden, op der hoe
ken van sheeren straten, steegen, kajën, bruggens, aan en om de kerk alsmede in de haven,
Schie, en andere wateren te leggen, weipen, goijen ofte uijt te storten".
Een aanvulling volgt hierop in 1724 met een aanwijzing aan de distillateurs: "aan alle distela-
teurs binnen dese stad oft diegeene die eenige coome te maeken geen geneverbesschen in de
haven, Schie oft andere wateren te doen loosen of te smijten maar deselven in mande voor
haeren huij singe oft branderie te setten om door den vuijlis karre te worden weggehaald op de
boete van 3 gld voor de eerste maal, voor de tweede reijs zes gulden en voor de derde maal
nege gulden".
Blijkbaar is het deponeren van vuilnis op plaatsen die daarvoor niet zijn bestemd een hardnek
kig kwaad. Ondanks het feit dat de overheid in de stad bakken plaatste waarin men het vuil
kwijt kon, gooide men het afval kennelijk ook op allerlei plekken waar dat hinderlijk en
ongewenst was. Niet alleen in achterafhoekjes, maar ook "aan en om der kerk"...
Aan overtreders werden behoorlijk zware boeten in het vooruitzicht gesteld. Dertig stuivers
voor de eerste overtreding, bij de tweede bekeuring was het tarief drie gulden en bij de derde
maal was de boete zes gulden. Voor de distillateurs waren de bedragen dus, zoals reeds
9
Rouw- of ruwketel, eerste fase na het gisten, in het gedistilleerd productieproces