ook nog de Delfhavense Schie van Overschie naar de Merwe mochten graven had Schiedam
er nog een geduchte concurrent bij.
Terug naar de haringvisserij. Die was, zoals gezegd, in de 14e, 15e en 16e eeuw eeuw het
belangrijkste middel van bestaan in Schiedam, weliswaar met dieptepunten zoals bijvoorbeeld
aan het eind van de 15e eeuw en tijdens de oorlogen met Engeland. Over de gehele periode
genomen was de haringvisserij met de bijbehorende handel voor een aantal steden een zo
belangrijk bedrijf dat men behoefte kreeg aan een bepaalde ordening. Dus werden de schepen
van de Hollandse haringvloot in 1546 in een soort kartel bijeengevoegd dat de concurrentie
met het buitenland beter aan zou kunnen. Bestuurders werden de burgemeesters van Delft,
Rotterdam, Schiedam, Den Briel en Enkhuizen. Later kregen zij de titel van Gedeputeerden
van de Haringvisserij. De haringvisserij was dus een goudmijn voor de steden en Schiedam
was daarbij zeker niet de minste. Er werd daarom ook streng gelet op de kwaliteit van de
haring. Hoe streng blijkt uit één der vele notariële acten met betrekking tot die visserij. Het
gaat hier om een officieel stuk, gedateerd 21 februari 1582, waarin naar aanleiding van 'diver-
sche dachten ende swaricheijde den harinck concernerende', verslag wordt gedaan van een
officiële zitting van het hoogste bestuurscollege van de stad, bestaande uit baljuw, schout,
burgemeesteren, schepen en de 'Raedt van Schiedam'. Men wenst 'zeeckere van de oudste
ende vemaemste stijerluiden (stuurlieden, vergelijkbaar met kapitein), mitsgaders gesworen en
geëde harinckeurmeesters, packers ende cuijpers' die de haring 'altijt vangen, souten, hane-
nen, keuren, packen, peeckelen ende cuijpen' te verhoren. Het stadsbestuur fungeert dus als
een Keuringsdienst van Waren avant la lettre en wil weten of er iets met het zeebanket is
gebeurd dat niet door de beugel kan. Jammer genoeg worden de klachten over de haring niet
nader gespecificeerd zodat we in het ongewisse blijven van wat er nu precies mee aan de hand
was. Maar men roept niet zomaar een belangrijk deel van de gehele 'bedrijfstak' op. Er moet
dus iets gebeurd zijn en Eelant Damasz; Adriaan Jacobs; Gerrit Jansz.; Willem Pietersz.
Penninck; Bastiaan Jacobsz. Koen; Anthonis Willemsz.; Dirck de Bakker; Jan Dircksz. Snoy;
Cornelis Willemsz.; Jacob Ariensz. Steen; Jan Comelisz. Poort; Heijnrick Joosten; Arien
Pietersz. en Gijs Dircksz.worden gehoord. Allen zijn 'stierluijden binnen deser stede' en dus
de eerst verantwoordelijken.
Maar daar blijft het niet bij, men wenst ook te spreken met Pieter Woutersz. Scherp; Rochus
Pietersz. Vries; Leendert Eelgijsz.en Pieter Comelisz.. Per saldo zijn zij belangrijk als 'keur
meester van de harinck'. Om zeker te zijn dat men alle rangen in de verwerking van haring
heeft ondervraagd, moeten ook de lagere echelons hun verhaal doen. Dus worden Maarten
Woutersz.; Gerrit Lambrechtsz.; Gijsbrecht Jeronimus; Wessel de Snijer; Theus Pannevis; Jan
Voppen; Cornelis Verwal; Arjen Jansz. en Aelbrecht Thoenisz. om te getuigen. Zij zijn
belangrijk als 'haringpackers binnen deselver stede'. Tenslotte worden nog ondervraagd
Arijen Sijmonsz.; Sebasthiaen Anthonisz.; Bruijn Reinbrantstz.; Cornelis Ariens; Cornelis
Crijnen Pluijm; Vranck Pietersz.; Jan Sijmonsz.; Reijer Dammasz.; Wouter Scherp; Sijmons
Ariensz.; Wouter Pietersz. en Arent Maartensz. Zij hebben als 'cuijpers van de harinckplaet-
sen' de haringtonnen gemaakt waarin de goed gezouten vis verpakt wordt. Het moet een
groots opgezet gebeuren geweest zijn waarbij allen verklaarden 'met opgerechte vingeren'
(onder ede) dat zij de waarheid zeiden. De 'steijerlieden'of kapiteins beweerden stellig dat ze
65