de haring in zee gevangen, gekaakt, gewassen, gezouten en gehanent hadden zonder te be
speuren of te merken dat de haring anders 'van weesen ofte condite' was dan gewoonlijk.
Integendeel, ze hadden de vis dagelijks vers en groen uit zee gevangen en niemand van hun
bemanning was tijdens de reis ziek geworden na het eten van de vis. Sterker nog, vele haring
en werden in hun tegenwoordigheid opengesneden waarbij 'niets qwaets, vaneijns ofte ve-
nijns' werd gevonden. Datzelfde verklaarden de anderen.
Uit dit verhaal blijkt dat er minstens 14 kapiteins, 4 keurmeesters, 9 haringpakkers, en 12
kuipers bij de haringvangst betrokken waren en dat zijn dan nog de oudsten en voomaamsten
uit de beroepsgroep. Men kan bij die 14 kapiteins een gemiddelde bemanning van minstens
vier a vijf personen tellen zodat dat het een totaal van 56 tot 70 man omvat. Voegt men dan de
andere verhoorden er aan toe alsmede de reders, zoals de bekende priester en oprichter van het
Oude Manhuis Meester Servaes Pietersz. Fabri van den Hoogewerff met zijn bedienden,
klerken en schrijvers, dan komt men aan een respectabel aantal betrokkenen bij de haringvis
serij. Telt men daarbij de touwslagers, timmerlieden, smeden, scheepmakers en -herstellers, de
zeilmakers, nettenboetsters, vishandelaars en andere aanverwante beroepen zoals leveranciers
van voedsel voor de bemanning en verder iedereen die daar weer bij betrokken is, dan komt
men op een respectabel aantal Schiedammers dat direct of indirect van de haringvisserij
afhankelijk was. De opsomming geeft duidelijk aan hoe belangrijk deze bedrijfstak voor de
stadseconomie was vóór ze werd verdrongen door de moutwijnindustrie.
De haringvangst was echter niet alles. Omstreeks de overgangsjaren van de 16e naar de 17e
eeuw waren hier nogal wat tijkwerkers of lakenwevers werkzaam. Velen van hen kwamen uit
de Zuidelijke Nederlanden toen in 1585 Antwerpen in Spaanse handen viel en velen die stad
en de omgeving verlieten om elders een bestaan op te bouwen. Rotterdam, maar ook Schie
dam waren de steden waar nogal wat van deze handwerkslieden terecht kwamen. In dit ver
band moet Turnhout worden genoemd waar vele van deze handswerklieden vandaan kwamen.
De Gheijn vermeldt op zijn stadskaart van 1598 zelfs bij enkele huisjes waar ze woonden.
Kennelijk werden ze destijds zo belangrijk gevonden of vormden ze zulk een aparte groep dat
deze aanduiding nodig was. Ook het maken van tijken of lakens was aan een aantal regels
gebonden. Zo moest de wol na aankoop eerst door de 'vinders' ofwel stadskeuringsambtena-
ren in de lakenhal - dat was lange tijd de Waag onder het stadhuis waar de stedelijke overheid
waakte over maten en gewichten - gekeurd worden. Nadat de lakens thuis gefabriceerd waren
moest men daar weer naar toe, nu om het eindprodukt te laten keuren. Werd alles in orde
bevonden, dan bevestigde de keurmeester er een loodje aan als teken van goede kwaliteit.
Omstreeks 1500 was de Waag elke vrijdag, de wekelijkse marktdag, daarvoor ingericht als
lakenhal. Het is een aantal jaren goedgegaan maar Schiedam werd geen Leiden. Daar waren de
lakens blijkbaar goedkoper en van betere kwaliteit. Mede door die concurrentie was ver voor
het midden van de 17e eeuw de lakenweverij hier al weer verdwenen.
66
Bronnen:
A. van der Poest Clement, Uit het verleden van Schiedam, 1985 Drs. G.Van der Feijst, De geschiedenis van
Schiedam, 1979 C. Hoek, Schiedam, Een historische-archeologisch stadsonderzoek, verslag II, 1974 /GA
Schiedam, ORA inv. 1folio 322 verso e.v, Resolution /Frits van Oostrom, Maerlant 's wereld, 1996