Natuurlijk bestaat er verband tussen deze kerkelijke moraal en het zondebesef van de mensen.
Vanaf het moment dat Peter aan zijn twaalfjarige dochter Liduina voorstelde in te gaan op een
gunstig huwelijksaanzoek kreeg ze het te kwaad met haar 'zinnelijke begeerten'. Niets anders
wilde ze dan heilig en zonder schuld leven, de vleselijke begeerten stonden haar in de weg.
Was een meisje van twaalf in die samenleving al niet haast volwassen? In een cultuur waar een
heel gezin in één vertrek leefde was het rad van geboorte en dood een onderdeel van de
leefwereld van allen, jong of oud. Kinderen werden verwekt en geboren waar ze bij was.
Moest zij ook die weg van vlees en begeerte gaan? Blijkbaar had zij als gevoelig meisje zich
de kerkelijke moraal meer eigen gemaakt dan de meeste leeftijdsgenoten. Accepteerden die
schouderophalend de kerkelijke boekhouding van schuld en boete, Liduina leed onder alle
mogelijke zonden. Ook al kwam ze aan zondigen met woorden en daden dan nog niet toe, in
haar gedachten werd de onschuld bedreigd. Hoe kon zij rechtvaardig voor God staan? Hoe zou
zij een lang verblijf in het vagevuur of een eeuwig toeven in de hel kunnen vermijden, wanneer
ze de weg van alle vlees ging?
Schuld was het kernwoord geworden in de geloofsbeleving van deze nieuwe tijd, ontschuldi-
ging een noodzaak voor ieder die de rechtvaardigheid van de strenge God serieus nam. De
weg die Liduina ging was er een van versterving. Nog voor haar mogelijke huwelijksdag viel
ze, om niet meer op te staan. Altijd maagd bleef ze, net als Maria, haar lichaam verviel, werd
als een juten zak waar de wormen uit kropen, haar geest kon ze laten gaan naar hogere sferen.
In haar visioenen ging ze mee met engelen, kreeg ze inzicht in vagevuur en hemel. In haar
gesprekken en raadgevingen kon ze anderen deel geven aan die andere werkelijkheid. Een
kritische priester had daarin geen plaats; elke twijfel aan deze weg van boete was een aanslag
op haar geloofszekerheid. Voor de mensen in haar omgeving kon zij bemiddelen en voorbede
doen, zonder dat de autoriteit van de priester er tussen hoefde te komen.
Zo is zij in haar schuldbewustzijn te vergelijken met de jonge Luther die zijn gevechten
voerde, met pen en inkt, met het woord, soms zelfs met de inktpot naar de duivel gooiend:
'Hoe kom ik toch ooit rechtvaardig voor God te staan, met al die kwade driften die' in mij
woelen?' Beiden durfden de strijd met geestelijke autoriteiten aan, en lieten zich niet gezeggen
door een parochiepriester of een grootinquisiteur. Alleen: Luther ging juist de wereld in,
verwierp de afkeer van het lichaam door het celibaat achter zich te laten en vrolijk met een
gewezen non te trouwen. Luther leefde een eeuw later, Luther had als man andere mogelijkhe
den - toch bepaalde hetzelfde patroon van schuld en boete het begin van hun beider geestelijke
zoektocht.
De emancipatie van de burger
Heilige vrouwen zijn in de geschiedenis van het christendom in alle tijden bekend. Toch
moesten we het vóór deze periode in de geschiedenis steeds doen met vrouwen van naam:
Brigitta, Hildegard, Clara, meisjes uit adellijke omgeving, op de een of andere manier verbon
den met een orde van nonnen. De kloosters stonden buiten de muren van de stad, hun taak in
de samenleving was beperkt. Heiligheid en leven als simpele burger in de stad konden eigen
lijk niet samengaan. Nu stelde de stad ook nog niet zoveel voor: pas in de laatste eeuwen had
deze zich ontwikkeld. Mét die ontwikkeling kwam een stedelijke beweging van vroomheid op.
69