HET GRAF VAN ST. LIDUINA, 'DIE MAGHET VAN SCHIEDAM', IN DE GROTE KERK VAN SCHIEDAM W. Groenendaal Volgens oude geschriften werd op 18 maart 1380 te Schiedam een meisje geboren dat de naam kreeg van Liduina. In 1433, 54 jaar oud, stierf zij na een leven vol smartelijk lijden. Wegens haar deemoedig dulden van haar ziekten, haar bewogenheid met de armen en haar geestelijke ervaringen zoals vervoeringen en visioenen, werd zij reeds tijdens haar leven door het volk vereerd als een heilige, dat wil zeggen als een heel dicht in de nabijheid Gods levend mens. Ook de toenmalige overheid eerde haar en sprak in 1421 in een officiële verklaring van de "zeer wonderlijcken stucken ende dingen, die bynnen der Stede van Scyedamme gevallen ende geschiet sijn ende dagelix aan eenre maghet geschien genoemt Lijdwey Peters dochter. Na haar overlijden richtte men een kapel boven haar graf op en op de plaats aan de Lange Achterweg waar zij gewoond had, stichtte men een klooster dat de naam kreeg van Vallis Liliorum, da! van Leliën, Leliëndael. We schrijven dan het jaar 1461.'> Ruim vijftig jaar geleden werd de Grote Kerk van Schiedam door de Hervormde Gemeente Schiedam gerestaureerd in nauwe samenwerking met de Rijksdienst voor Monumentenzorg. Het was de eerste kerk die na de Tweede Wereldoorlog zo grondig werd op geknapt. Tijdens de werkzaamheden werd een zeer belangrijke ontdekking gedaan toen onder de vloer de resten werden gevonden van het eerste kerkje uit de 13e eeuw. Een tweede vondst, zeker zo belang rijk, betrof de fundamenten van de grafkapel en het gemetselde graf van de hiervoor al ge noemde Liduina. Deze ontdekking bevestigde wat in het boek van Johannes Brugman uit 1498 staat, (overigens het eerste in Schiedam gedrukte boekwerk, een incunabel), dat Liduina werd begraven aan de zuidzijde van het Sint Janskerkhof in een groeve die door metselaars was overwelfd. Geen aarde werd op de kist met haar lichaam geworpen; ook liet men niet toe dat die op aarde zou rusten en men plaatste de kist op enige dwarsbalken. Liduina had namelijk tijdens haar leven met nadruk gevraagd haar stoffelijk overschot niet met de aarde in contact te brengen want ze had dertig jaar lang geen voet op de grond gezet. Haar graf kreeg boven de grond een rode zerk, de grafkelder was beschilderd met rode kruisen die men anders alleen aanbrengt in kerken die nog gewijd moeten worden. Het graf en de dwarsbalken zijn bij de restauratie van de kerk, eind 1947 inderdaad aangetrof fen. Het later geplaatste altaar en de manneren graftombe zijn helaas tijdens de beeldenstor men van 1566 en 1572 vernietigd. De geschilderde St. Liduinaramen met beeltenissen over haar leven zijn na 1615 verdwenen. In 1947 werden ook de stoffelijke resten van St. Liduina in het graf in de Grote Kerk gevonden. Ze rusten nu in de St. Liduinabasiliek. Daarover, alsmede over de grafsteen die eveneens in de basiliek wordt bewaard en tijdens de tentoonstel- 71

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 1998 | | pagina 31