ting niet meer toegepast. Hoe kwam de gemeente er toe om in 1849, toen er nog maar weinig voorbeelden in andere Nederlandse steden waren, niet één, maar meteen twee ijzeren bruggen aan te schaffen? Een rapport, opgesteld op verzoek van de gemeenteraad door een commissie van drie raadsleden, bevat het antwoord op deze vraag. Aan den Edel Achtbaren Raad dezer Stad Schiedam 23 april 1849 Bij gelegenheid dat door Heeren Burgemeester en Wethouders in Ued. Achtb. vergade ring van den lie Februarij jl. een bestek werd voorgedragen voor het vernieuwen van de brugpoorten der Beursbrug, heeft het Ued. Achtb. goedgedacht naar aanleiding van het deswege door wijlen ons geacht medelid, de Heer Jan Nolet jr. gedane voorstel, aan de ondergeteekenden optedragen, om te onderzoeken, of en in hoeverre het aantrekkelijk zoude te achten zijn, den houten opstal, zoo wel van de reeds gemelde beursbrug als dien der Hoofdbrug, welke insgelijks ene onverwijlde vernieuwing behoeft, te doen vervangen door een opstal van gegoten ijzer. Bij het onderzoek, door de ondergetekenden dientengevolge ingesteld, hebben zij veel nut getrokken uit zeker bouwkundig werk getiteld: Bouwkundige Bijdragen, uitgegeven door de Maatschappij tot bevordering der bouwkunst, bij dezer stadsteekenschool voorhanden, waarin men de afbeelding, zamenstelling, opgave van kosten, als anderzins, aantreft van eene ijzeren brug, in het jaar 1844, binnen de Gemeente Goor, Prov. Overijssel, daarge- steld door de Heeren Nederburgh, Nering, Bögel Co. te Deventer, welke brug, blijkens de getuigenis van den Heer Burgemeester dier gemeente, vervat in ZEd.. hierbij overge legde missive, indato 20 Februarij 1849, no 70/36, geheel aan de verwachting beant woordt en niets hoegenaamd te wenschen overlaat. Deze getuigenis, versterkt door de gunstige informatie bij uwe Commissie ook van elders ingewonnen, bepaaldelijk bij den Heer Stadsarchitect C. Makkers, en harer stadgenoot, de machinist M. Kemp, heeft haar al dadelijk tot de overtuiging gebragt, dat aan eene ijzeren ophaalbrug boven eene houten, verreweg de voorkeur behoort gegeven te worden: eensdeels, omdat het onbetwistbaar is, dat eerste de laatste verre overtreft in netheid en sierlijkheid, anderdeels, omdat, hoezeer de kosten der eerste daarstelling van eene ijzeren brug aanzienlijker zijn dan die van eene houten brug, niet uit het oog dient verloren te worden dat het ijzer, zoo goed als onverslijtbaar zijnde, geene vernieuwing behoeft, terwijl daarentegen de opstal van eene houten brug volgens opgaaf van de stadsarchitect, gere kend wordt gemiddeld in 25 jaren versleten te zijn en mitsdien geregeld na zoodanig tijdsverloop dient vernieuwd te worden; zijnde alsmede de kosten van onderhoud van het gegoten ijzerwerk, in vergelijking tot die van het houtwerk, niets beduidend te noemen. Een enkel bezwaar door den Heer Stadsarchitect Makkers tegen het ijzeren bruggevaarte gemaakt, vermeent uwe Commissie niet onopgemerkt voorbij te mogen laten gaan; gemel- 90

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 2000 | | pagina 18