gaarkeukens voor hun eigen dagelijkse warme maaltijd. Daardoor bestond niet veel animo om het krappe voedsel ook nog te delen met nieuwe buitenlanders! Ook zat de grote overlast van de Poolse en Russische krijgsgevangenen nog vers in ieders geheugen, waardoor de mensen even genoeg hadden van buitenlanders. Maar het ging nu wel om keurige Duitse militairen, bekend om hun discipline, toch een heel ander slag mensen dan die primitieve Oost-Europeanen. Er werd gewaarschuwd, zowel binnen het gemeentebestuur als daarbuiten, dat niet meer dezelfde fouten gemaakt mochten worden als bij de opvang van de Polen en Russen. Die waren toen helemaal aan hun lot overgelaten en dan is het niet zo vreemd dat mensen ontsporen. In ieder geval werd alvast een comité gevormd, het 'Liefdewerk hulp en bijstand'. Erevoorzitter werd de burgemeester van Schiedam, de heer M.L. Honnerlage Grete en voorzitter werd de heer M. Horn. Het comité deed alvast een beroep op de burgerij: 'Moge brandkast en beurs wijd geopend worden, wanneer straks ook voor dit goede doel een beroep op de ingezetenen wordt gedaan.' Maar deze oproep viel niet bij iedereen in goede aarde. Want, zo klonk het, de betrokken buitenlandse mogendheden waren toch zeker verantwoordelijk voor de huisvesting van hun onderdanen en volgens het gesloten verdrag zouden zij toch voor de kosten opdraaien? Waarom moest de Schiedamse burgerij dan financieel bijspringen? Logische vragen, omdat de eigen burgers het zelf al zo moeilijk hadden en zeker moeilijker dan die Duitsers en Britten, die een prima verzorging in Nederland zouden krijgen, dacht men. Beter ware het om verenigingen open te stellen voor de Duitsers en ze ook op andere wijze te betrekken bij het gemeenschapsleven, vond een schrijver van een ingezonden brief in de Nieuwe Schiedamsche Courant van 28 januari 1918. Hij achtte het zelfs een belediging voor de krijgsgevangenen om ze een gift toe te stoppen: 'Van harte hoop ik, dat het Schiedamsche Comité niet zijn heil zal zoeken in reepjes Kwatta en sigaren, maar dat het, gesteund door alle burgers, den krijgsgevangenen iets beters zal weten aan te bieden.' De voorzitter van het Comité reageerde in de krant van 30 januari op alle onrust, waarbij hij nog eens uitlegde, dat de burgerij inderdaad allereerst om sympathie werd gevraagd. De Polen waren in de steek gelaten, en nu moest het beter met de Duitsers. Daarom was opnemen in de familiekring en in verenigingen erg belangrijk. Maar toch zou er ook geld nodig zijn, omdat de soldij van de militairen waarschijnlijk niet toereikend was voor een sigaar op z'n tijd of andere kleine 'gerieflijkheden'. Ook zou er een militair tehuis moeten komen en verder zouden muziekgezelschappen worden uitgenodigd voor de Duitsers, wat allemaal geld zou gaan kosten. Zodoende. Huisvesting van de Duitsers in Schiedam Op 17 februari 1918 arriveerden de eerste twintig Duitse oficieren in Schiedam. Zij werden ondergebracht in gebouw 'Odéon', een theater- en bioscoopgebouwtje aan het Plein Eendragt. Vanaf eind maart arriveerden er ook onderofficieren en manschappen. Zij waren met de boot aangekomen uit Engeland en marcheerden onder geleide naar de leegstaande tabaksfabriek van Schuyer en Rakemann aan de Noordvest. De fabriek was 164

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 2000 | | pagina 16