nie de walvisvangst in de Tafelbaai. Hij verwees daarbij naar zijn ervaring van deze
visserij in "Groenland", die hij in 1636 moet hebben opgedaan. Hij schreef, dat voor het
koken van walvis- en robbenspek aan de Tafelbaai geen hout nodig zou zijn, want nadat
één ketel met spek gekookt was, konden de spekkanen als brandstof voor volgende ketels
dienen.8'
Op lange termijn bleek de Arctische walvisvaart een goed winstgevend bedrijf. Daarom
oefenden steden en dorpen waar geen kamer van de Noordsche Compagnie gevestigd was,
in de provinciale Staten en Staten-Generaal toenemende druk uit om ze tot de Compagnie
toe te laten of om het octrooi der Compagnie te beëindigen. De Compagnie liet in 1622
Zeeuwse walvisreders en in 1636 walvisreders te Harlingen en Stavoren onder de naam
van de Friese kamer toe. Ze zag in 1642 af van verlenging van haar octrooi, omdat ze
vermoedde, dat de Staten-Generaal het niet zouden verlengen. Met ingang van het seizoen
in 1643 was de walvisvaart vanuit Nederland vrij en kon een ieder daaraan deelnemen.
Het lijkt of Schiedamse reders niet wilden wachten totdat het octrooi formeel zou zijn
afgelopen. Op 2 februari 1642 besloot de vroedschap namelijk, dat Schiedamse walvisre
ders met uitreden niet behoefden te wachten totdat het octrooi einde 1642 zou aflopen."
De opheffing der Noordsche Compagnie einde 1642 betekende niet, dat haar kamers
werden opgeheven. Deze werden voortgezet onder de benaming "Oude Groenlandsche
compagnieën". De kamer Delft kocht in november 1642 te Schiedam van twee kooplui het
fluitschip 'Sint Pieter' van 160 last. De koper was kennelijk voornemens om het schip in
1643 ter walvisvaart uit te rusten. 10)
Schiedammers-reedden vanaf 1643 uit als zelfstandige walvisreders. Zij kregen van de
vroedschap in 1643 een bedrijfsterrein in de Rijstuin bij het Hoofd van de haven. Zij
vroegen en kregen in apnTl644 verlenging van deze vergunning.11' Op 21 februari 1650
merkten burgemeesters van Schiedam op, dat die reders geen vergoeding voor hun bedrijf
sterrein betaalden en zij steldenvoor om heffing van recognitiegeld te overwegen.121
JU.
79
Oyy VrroV
8' E.C. Godée Molsbergen, "Jan van Riebeeck en zijn tijd", Patria-serie, uitgever P.N. van Kampen Zn, Amster
dam 1937, p.55.
G.A Schiedam, Resolutiën Vroedschap, 2 februari 1642.
G.A. Schiedam, Giftwfboek 273, 11 november 1642. I Jj
G.A. Schiedam, Resolutiën Vroedschap,^8^18 april 1644. Q
'2' g.A. Schiedam, Resolutiën Vroedschap, deel 3,21 februari 1650. Geen mededeling of en hüeveel de w$visre-x j j y
ders voortaan aan recognitiegeld moesten betalen.
GjKy r