Een dikke mist omhulde des anderen daags de ijzingwekkende eenzaamheid, en vermeer
derde het angstig gevoel, dat aller harten beknelde, op eene drijvende ijs massa, den
peilloozen oceaan onder zich! Welke vreeselijke, onvoorziene gevaren, moesten zich niet
voor den geest schilderen! De hoop, dat het ijs geheel en al zoude wegdrijven en het
naderen van schepen veroorloven, werd hoe langer hoe twijfelachtiger. Zij namen derhal
ve het besluit, alles in gereedheid te brengen, om met de eerste gelegenheid de tent te
verlaten. De lucht klaarde op, en men zag vrij water voor zich en een klein slootje, waar
men met allen spoed de sloepen heen voerde. Eer men daarmede gereed was, sloot het ijs
zich weder toe. Het werd even dicht van mist. Men haalde de sloepen weder op het ijs. Het
ijs zette des avonds oostwaarts op, en om acht uren werd de tent verlaten, met alles, wat in
de sloepen geborgen kon worden, roeijende en werkende, zoo lang mogelijk, langs den
zoom van het veld. Op eens liep het ijs geheel weder toe; niets trof hun gehoor dan het
kraken en huilen der ontzaggelijke door elkander werkende ijsmassa's. Op eene flarde
werden de sloepen gehaald. De droevige morgen was in een en digten nevel gehuld; doch
in den voormiddag zag men met een blink een schip in de nabijheid. Dadelijk werd eene
vlag aan eenen ijsboom geheschen. Hoe vurig dankten zij God! toen, ten teeken, dat zij
gezien waren, eene vlag van den grooten top van dat schip opging. Hoop op redding gaf
vernieuwden moed en kruachten. De sloepen werden met alle mogelijke inspanning over
twee flarden heen gehaald; 's avonds kwam men in eene sloot, toen een veld allen door-
togt belette. De sloepen waren lek geworden. Men werkte 's nachts door, om die weder
digt te krijgen. De lucht klaarde des morgens op. Met moed en volharding werkte men
tusschen twee flarden door; de sloepen werden over een ander heen gehaald; men zag het
schip - daar was redding! - Met alle mogelijke inspanning roeide men tusschen verschei
dene flarden door; eindelijk met de sloepen over de laatste heen gewerkt, kwamen de dood
afgematte schipbreukelingen aan boord van het schip gevoerd door J.S. Walig, het eenige,
dat er toen in het gezigt was; zij waren 92 mannen sterk, bij zich hebbende 14 sloepen.
Des anderen daags telde men twintig in het ijs bezette schepen, waarvan een Engelsch met
noodseinen.
Deze noodlottige schipbreuk schrikte onzen wakkeren Bezemer niet af. Hij deed nader
hand nog vijf reizen op Groenland, en nam zijn oudsten zoon, den tegenwoordigen Kapi
tein ter Zee, op vier derzelven, als Kajuitswachter mede.
In dienst van de marine
Bij de omwenteling, die ons Vaderland in eene Bataafsche Republiek herschiep, trad
Bezemer den 3den Junij 1795 in de Zeedienst van den Staat als Luitenant, en zijn oudste
zoon als Kadet ter Zee. Hij erlangde het bevel over 's Lands Brik de Vlieg, destijds gewa
pend met 8 stukken en 14 draaibassen. Den lOden October daaraanvolgende, werd hem
het bevel opgedragen over 's Lands Korvet of Sloep, de Havik, van 18 stukken, behooren-
de tot het eskader onder den Schout-bij-Nacht E.Lucas, bestemd naar de Kaap de Goede
Hoop, om deze Kolonie van de Engelschen te hernemen. De geschiedenis heeft den
9