als zij mij op de straet passeeren, nog uyt." In december 1796 krijgt Lucas eindelijk verlof
om naar het vaderland terug te keren, samen met zijn elfjarig zoontje, die de reis als
adelborst had meegemaakt. Zij gaan met de Amerikaanse koopvaarder naar Plymouth,
Engeland en vandaar met de bomschuit "De Jonge Klaas" (onder Pruisische vlag) naar
Maassluis, waar hij op 23 maart 1797 midden in de nacht aankwam, ziek en gebroken. Hij
neemt zijn intrek in de herberg "De Moriaan", omdat hij niet naar zijn woonplaats Schie
dam durfde door te reizen. Zijn vrouw kwam hem bezoeken en op 26 maart besluit hij om
toch maar naar Schiedam te gaan. Hij voelde zijn krachten afnemen en wilde zijn gedrag
nog tijdens zijn leven door de pas opgerichte oorlogsraad laten beoordelen. Deze raad
achtte het wenselijk om hem in Huis ten Bosch te Den Haag in arrest te doen houden. Op
31 maart begaf hij zich naar Den Haag, maar hij leverde zijn journaal en andere beschei
den niet in, daar hij nog een "Generaal Rapport der verrichtingen" moest schrijven.
Alleen zijn vrouw en zijn trouwe schrijver J.J. Tam mochten hem bezoeken. Wegens zijn
gezondheid vroeg hij de 23e april om naar Schiedam te mogen vertrekken, maar dan
mocht niet, hij moest in afzondering de krijgsraad afwachten. Maar iedereen was het
duidelijk "dat 's mans leven stond uyt te gaan" en na herhaald aandringen van zijn vrouw
mocht hij dan toch op 16 juni per rijtuig naar Schiedam, naar huis. Daar overleed hij vijf
dagen later. Zijn weduwe meldde aan de Nationale Vergadering "hoe ziels smertende deze
slag is voor mijn en mijn vier kinderen, is ligt te begrijpen."
De ingestelde Krijgraad (waarover later) was doodsbang, dat allerlei "geheimen" en vooral
de geheime instructie zouden uitlekken. Lucas was nog niet begraven of er kwamen al
hoge officieren langs om een en ander op te halen. Maar zijn weduwe liet zich niet intimi
deren en ook later toen er weer mensen langskwamen, meldde zij dat zij wel papieren zou
opsturen als "dezelve den lande behooren." De achtergrond is mede, dat de weinige
kranten die er waren soms uitstekend op de hoogte waren en men vreesde, dat veel gege
vens uit de omgeving van Lucas kwamen. Een van de eerste zaken, die de krijgsraad
behandelde, was het verhaal over een drietal officieren, die particuliere goederen als
22000 flessen wijn en kisten Goudse pijpen zouden hebben verhandeld, zij "gaan in een
tijd van oorlog op expeditie uyt als kooplieden, het is niet te geloven".
De zaak Lucas iu de krant
In die tijd waren er bijna geen kranten. Vanaf 1795 gaf Lieve van Ollefen kranten uit
onder diverse namen. Van Ollefen was de redacteur, er zijn verschillende uitgevers
geweest. Van Ollefen was een patriot. De meeste exemplaren zijn verloren gegaan, maar
in de ons bekende exemplaren wordt wel eens over het echec in de Kaap geschreven,
waaruit blijkt dat van Ollefen goed op de hoogte is. Dat zinde de Hoge Zeekrijgsraad niet
en daarom werd van Ollefen in Amsterdam gehoord, mede om uit te vissen wie zijn
informant is. In dit artikel hebben wij uit een van deze kranten de gebeurtenissen of het
commentaar daarop verwerkt.
Toen Lucas nog zelf op de Kaap was verschenen hier al berichten in de krant "van den
braaven Vrijheidsvriend Lucas ZELVEN". Dit stond boven het citaat uit de Bataafsche
Courant van 16 december 1796.
Het weekblad "De Weerlicht" geeft zelfs een briefwisseling, waarin op stekelige toon een
groepje (lagere) officieren, aan boord van Engelse schepen aan Lucas (die blijkbaar op de
wal verblijft) over de afspraken om naar Europa terug te keren, schrijven. De Weerlicht,
60