inkopen. Doch de eensgezindheid was van dien aard, dat dit voorstel werd verworpen en
een gedeelte ging vertrekken.
Er vertrekken zes personen. De al genoemde fam. Jüngen, een echtpaar, gaat bij een zoon
in Eindhoven inwonen. Voorts de oude Mad. Janssens om voorlopig in Den Haag in een
Damestehuis te wonen om later in een gesticht voor oude lieden geplaatst te worden. Zij is
18 juli 1918 te Den Haag overleden. In het Inschrijvingsregister staat opgemerkt: een
kind, zonder gehuwd te zijn. Dit kind (41 jaar) had het huis al eerder verlaten om dienst
bode bij mevr. Blaisse te worden. Op 2 april 1917 vertrekken nog twee mensen om op
zichzelf te gaan wonen. "Zij konden zich niet meer verenigen met de orde en regels in ons
tehuis gevolgd." Er zijn dan nog vier gasten. Deze verhuizen op 15 januari 1917 naar de
bovenwoning van het pand. want het huis is verkocht aan de gemeente, die er een "kolen-
bureau" in vestigt. De bewoners doen dienst als conciërge.
Wij horen ruim anderhalfjaar niets meer van onze gasten. Inmiddels is de Eerste Wereld
oorlog voorbij. Maar dan vinden er binnen enkele maanden een aantal aangrijpende
gebeurtenissen plaats.
10 maart 1919
Elisabeth Verlinden, geb. Beugnier is heden door haar echtgenoot, door wie zij gehaald
is, naar België vertrokken. Nadat zij zeven jaren van elkander geleefd hebben, zullen zij
thans trachten opnieuw in een gelukkig huwelijksleven voort te gaan. Hun kind is alhier
voorlopig bij de grootmoeder gebleven.
23 maart 1919
Heden telegrafisch bericht ontvangen, dat bovengenoemde E. Verlinden te Brussel is
overleden. De voorgestelde vreugde is kort geweest.
Hoe kan dat nu toch? Wat een anticlimax. Er zal toch niet meer aan de hand zijn geweest?
Nog een droevig afscheid
11 juni 1919
Daar heden onze laatste gasten zijn vertrokken kunnen wij onze aantekeningen hiermede
afsluiten. Deze mensen, Mad. De Wed. Beugnier, tot 10 maart met twee dochters doch na
die datum met één, hebben zich altijd als flinke oppassende en nette mensen doen kennen.
Ook als conciërge van het Brandstoffenbureau hebben zij steeds tot volle tevredenheid
der directie gewerkt. En thans zijn zij teruggekeerd naar hun vaderland, dat feitelijk weer
een nieuw vaderland voor hun moet worden. Laten wij hopen, dat het hun goed moge
gaan en dat hun verblijf alhier en de goede zorgen hier ondervonden in aangename
herinneringen bij hun blijve. Met het oog op de Pinksterdagen waren zij niet in de gele
genheid alle Regenten en Regentessen persoonlijk hun dank te betuigen. Daarom hebben
zij ons verzocht dit voor hun te doen. En wanneer wij dit dan doen met dezelfde woorden
als het oude Moedertje het ons verzocht op het stationsemplacement te Roosendaal
kunnen wij kort zijn. Zij zeide: Vader zeg aan de Heren en dames, dat ik mij nimmer
bewust was van de braafheid en goedheid van mensen tegenover zulke roomsche vreemde-
174