'zustervereeniging', schrijft Hartog; "onze leden hebben een paar maal gratis toegang
gehad tot tentoonstellingen - voor dat Voor de Kunst bestond deed de Kunstkring niet aan
dergelijke philantropie - maar overigens hebben wij met de Kunstkring niets te maken, onze
Vereeniging werkt, moet althans werken naar geheel andere inzichten en is ontstaan door
den drang van geheel andere behoeften". Dan volgt een kritische kanttekening, die laat zien
wat Hartog vond van de koers van de Kunstkring: "Vereenigingen als de Kunstkring e.d.
houden veel tentoonstellingen, gewoonlijk van hedendaagsche kunst van allerlei richtingen,
tentoonstellingen dus van vaak zeer goede, maar heel dikwijls van decadente modekunst,
kweeken een ongemeende liefde, een kunstaffectie aan, oppervlakkige kennis voor verd
achte conversatie". Hartogs eigen ideaal was geheel anders:
Wat wij bedoelen is een aesthetische propaganda van de idee, dat het Leven
schoon geleefd moet worden, dat dus het leven van den enkelen mensch moet
zijn schoon, harmonisch en heroïsch, en dat ook in de verhoudingen der
menschen, in de samenleving, de schoonheid moet heerschen. Hierdoor
komen wij noodzakelijk in democratische richting, en krijgt ons program een
groote uitgebreidheid.
In de oprichtingscirculaire van Voor de Kunst stond vermeld dat het program onder meer
inhield het houden van voordrachten over kunst. Dat is wel juist, legt Hartog aan Verwey
uit,
maar behalve deze, worden bedoeld voordrachten, verklarend en bespiege
lend, de werken die wij tentoonstellen, en opvoeren, in dien zin, dat zij ver
klaren artistiek en technisch de kunstwerken, en hoe deze ontstonden, d.w.z.
gelijktijdig met wijsgeerige en economische veranderingen in zekeren tijd, en
hun verband daarmede.
Hartog heeft met groot idealisme gewerkt aan de uitbouw van Voor de Kunst en het zal
hem tevreden hebben gestemd dat de vereniging in oktober 1902 al 2400 leden telde. Maar
hij zou niet lang zijn krachten aan deze organisatie kunnen geven. Op 25 februari 1904
overleed hij aan een longontsteking, na drie dagen ziek geweest te zijn. Enkele dagen later
werd hij in Schiedam begraven. Zoals Van Deyssel opmerkte in zijn voorwoord tot Har
togs postuum uitgegeven bundel Sjofelen: "Weinige dingen zijn treuriger dan dat een
kameraad, die nog jong is, plotseling door den dood wordt weggenomen".5'
Literatuur
Henri Hartog, Brieven aan Van Deyssel. Van een inleiding en aantekeningen voorzien door
Jan Noordegraaf en Arie IJzerman. Leiden 1978.
Henri Hartog, Brieven aan Albert Verwey. Bezorgd door Jan Noordegraaf en Arie IJzer
man. Leiden 1981.
5> Met dank aan Ton van Kalmthout (Den Haag), zonder wie dit stuk niet geschreven zou zijn.
27