GESCHIEDENIS WESTMOLENSTRAAT 33 Trees van Rutte In het begin van de 17e eeuw stonden op deze plaats, aan de zuidzijde van de Westmolen straat, woonhuizen. Hier woonden de leertouwer Jan Jansz (leertouwen betekent het leer de laatste bewerking doen ondergaan) en een kuiper, Maerten Molijn. De leertouwer Jan Jansz, heeft er zeker tot 1669 gewoond. De kuiper, Maerten Molijn verkocht zijn huis in 1639 aan Thomas Pouselwith, een pijpenmaker. Rond deze tijd, de tijd van de Tachtigjarige Oorlog, woonde in de Westmolenstraat o.a. ook een soldaat, Thomas Writh genaamd. Pouselwith, de pijpenmaker, woonde naast de molenaar (nr. 35). 1794: Het huis wordt, na diverse malen in andere handen te zijn overgegaan, verkocht aan Casper Hulstman tesamen met de twee huizen aan de oostzijde hiervan. Achter het meest linkse huis (nr. 29) stond toen al een branderij. 1797: Deze mijnheer Hulstman, in 1766 vanuit Duitsland gekomen, bouwt op de plaats van het huis van Pouselwith/Jan Jansz een ('onze') branderij. Gerrit Beukers, die in die tijd het molenaarshuis op nr. 35 bezat, had een geschil met Hulstman omdat deze de muur van 'deszelfs' branderij aan de zuidzijde van de Westmolenstraat had gebouwd 'op eene tusschen hen beiden gemeene muur'. De muur mocht blijven staan. 7 september 1797: Door de Commissie van Fabricage wordt 'inspectie genomen ten ver zoeke van Casper Hulstman in deszelfs nieuw gebouwd wordende branderij opt zetten van twee rouw- en een distilleerketel en opt zetten van een spoelingbak aan de Westvest binnen den omtrek van het erf waarop de Westmolen staat Op 11 febr. 1800 ziet Casper Hulstman zich genoodzaakt zijn boedel te 'abandonneren'. Hij en zijn vrouw Anna Biks zijn met schulden beladen en kunnen hun crediteuren niet betalen. Een wat positiever geluid op 27 november 1800: verzoek van Hulstman om curatele op te heffen. 1806: Casper Hulstman verkoopt de branderij en de twee huizen links hiervan aan Gerrit Beukers. Na het overlijden van Beukers gaat de branderij naar zijn dochter en daarna koopt Jan David Meijer in 1830 de branderij. Hij heeft dan de rij van 25 t/m 33 in zijn bezit. Deze Jan David Meijer was geboren in 1767 te Osnabrück en naar Nederland gekomen zoals zoveel Duitsers om hier als brander of als brandersknecht te werken. In 1891 wordt de branderij uitgebroken (d.w.z. de gemetselde muren rond de ketels worden eruit gesloopt) en komt leeg te staan. En dan komt het verzoek van J.D. Meijer, de kleinzoon van de boven besprokene, om in dit lege pand zijn koperslagerij en loodgietersbedrijf, dat hij in pand nr.35 runt, te mogen voortzetten. Deze informatie weten we door een brief die hij op 25 december 1891 schrijft aan de Gemeente: 'verzoekt beleefd vergunning om het pand aan de Westmolenstraat A No. 174 K.S. C1068, staande naast haar koperslagerij en loodgieterij mede tot dat doel te mogen inrichten'. In een bijlage wordt als reden genoemd dat het pand dat thans tot koperslagerij en loodgieterij is ingericht langzamerhand niet meer geschikt bevonden wordt voor dat doel door zijn bouwvallige toestand. Ook gaat hierbij het verzoek om in het pand Westmolenstraat 33 twee smidsen te mogen plaatsen. De smidsen worden zo geplaatst dat de schoorstenen van de voormalige branderij hierop aangesloten kunnen worden. 132

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 2003 | | pagina 24