pand ernaast Westmolenstraat 33 (leegstaand) te gebruiken als werkplaats: J.D. Meijer ver
zoekt beleefd vergunning om het pand aan de Westmolenstraat A No. 174 K.S. Cl068,
staande naast haar koperslagerij en loodgieterij mede tot dat doel te mogen inrichten. In een
bijlage wordt als reden genoemd dat het pand dat thans tot koperslagerij en loodgieterij is
ingericht langzamerhand niet meer geschikt bevonden wordt voor dat doel door zijn bouw
vallige toestand. Ook gaat hierbij het verzoek om in het pand Westmolenstraat 33 twee smid
sen te mogen plaatsen. De smidsen worden zo geplaatst dat de schoorstenen van de voor
malige branderij hierop aangesloten kunnen worden. Bij de ingekomen stukken van B.en W.
uit 1892, vond ik een verzoek van J.D. Meijer om het gebouwtje, staande tegen de koper
slagerij van de firma Meijer Co. aan de Westvest af te mogen breken en opnieuw op te
trekken daar reparatie niet mogelijk is omdat de muren bij eerste losmaking der binten
haarzelf heeft begeven, en een en ander volgens dezelfde rooiing en hoogte daar, te her
stellen. Is het pandje op nr. 35 toen daadwerkelijk opnieuw opgemetseld en wat is er dan nog
authentiek aan het huidige? Er ligt in ieder geval een zeer oude bint waarvan de kop hele
maal is weggevreten. De kapconstructie is vrij licht en ziet er niet uit als 17e eeuws.
In 1931 wordt het pandje gebruikt door de heerT. Naring. Eigenaars zijn de weduwe van J.D.
Meijer en zoon. J.D. Meijer, geboren in 1825 was al in 1900 overleden, maar zijn tweede
vrouw, Ko Houtman was een stuk jonger dan hij. Het pandje wordt daarna nog bemand door
de heer M. Schaap, kunststeenwerker, het moffel- en spuitbedrijlje van Slingerland (door
iedereen 'ome Snor' genoemd), Pijnen, een handelaar in oude metalen, en een hennepkwek
erij. Thans is het eigendom van de heer Koelman die het als werkplaats in gebruik heeft en
het uiteindelijk wil verbouwen tot kantoorpand.
We praten hier nog steeds over het rond 1650 gebouwde huis. Maar wat er nog uit die tijd
van over is?
Nr. 33
Wij komen nu bij het pand op nr. 33 waar het allemaal om begonnen is.
In het begin van de 17e eeuw stonden op deze plaats woonhuizen. Hier woonden de leer
touwer Jan Jansz (leertouwen betekent het leer de laatste bewerking doen ondergaan) en een
kuiper, Maerten Molijn. De leertouwer Jan Jansz, heeft er zeker tot 1669 gewoond. De
kuiper, Maerten Molijn verkocht zijn huis in 1639 aan Thomas Pouselwith, een pijpenma
ker. Rond deze tijd, de tijd van de Tachtigjarige Oorlog, woonde in de Westmolenstraat o.a.
ook een soldaat, Thomas Writh genaamd. Pouselwith, de pijpenmaker, woonde naast de
molenaar (nr. 35).
1794: Het huis wordt, na diverse malen in andere handen te zijn overgegaan, verkocht aan
Casper Hulstman tesamen met de twee huizen aan de oostzijde hiervan. Achter het meest
linkse huis (nr. 29) stond toen al een branderij.
1797: Deze mijnheer Hulstman, in 1766 vanuit Duitsland gekomen, bouwt op de plaats van
het huis van Pouselwith Jan Jansz een branderij. Gerrit Beukers, die in die tijd het mole
naarshuis op nr. 35 bezat, had een geschil met Hulstman omdat deze de muur van "deszelfs"
branderij aan de zuidzijde van de Westmolenstraat had gebouwd 'op eene tusschen hen bei
den gemeene muur'. De muur mocht blijven staan.
7 september 1797: door de Commissie van Fabricage wordt "inspectie genomen ten ver
zoeke van Casper Hulstman in deszelfs nieuw gebouwd wordende branderij opt zetten van
7