De Schiedam haringreders verzetten de bakens Aan het begin van de tachtigjarige oorlog is Schiedam nog de negende stad van Holland. Maar Schiedam zal weldra worden voorbijgestreefd door het in opmars zijnde Rotterdam. Die stad ligt direct aan de grote rivier terwijl Schiedam de handicap heeft dat men om de stad te bereiken eerst een bijna twee kilometer lange haven door moet. Daar komt bij dat tussen Rotterdam en Schiedam ook nog het concurrerende Delfshaven ligt. Schiedam is daarom bezig de bakens te verzetten. De 17e en de 18e eeuw is de periode waarin Schiedam omschakelt van de haringvangst naar de moutwijnindustrie. Enkele aardige voorbeelden van die veranderende situatie zijn ons overgeleverd. We kennen de naam van Daniël van Boshuizen. Tijdens zijn leven lid van de vroedschap en ook schepen. Hij is lid van het gemeentebestuur zouden wij zeggen. Hij bezit twee branderijen en twee aandelen in een har ingschip. Dat weten we omdat het in 1707 werd vastgelegd in de beschrijving van zijn nalatenschap. Bij de neergang in de haringvisserij is hij kennelijk in branderijen gaan investeren. Uit andere stukken blijkt dat er ook met vreemd geld werd geïnvesteerd in de omschakeling naar de brandersindustrie.. Gerrit Sam en juffrouw Johanna Hodenpijl lenen namelijk van twee Rotterdamse kooplieden zes duizend gulden. Ze geven daarbij de brouw erij De Witte Leeuw aan de Dam als onderpand. In de overeenkomst wordt bepaald dat de brouwerij ten spoedigste zal worden omgebouwd naar een koombrandewijnstokerij met drie ketels. Maar al wordt de vissersvloot kleiner, schepen blijft men bouwen. In maart 1668 wordt te Schiedam een scheepsbouwcontract getekend. Het is een overeenkomst tussen Hendrick Semelaer. Scheepstimmerman en schipper Jan Bruyn die te Liet in Schotland woont om voor het bedrag van 3650 gulden een 'coopvaardieboot' te bouwen. De bedri jvigheid in de scheepsbouwsector heeft zich lieverlee vanuit het gebied Lange Haven enigermate richting Nieuwe Maas verplaatst. In 1795, aan het begin van de Franse tijd, neemt de scheepvaart nog een belangrijke plaats in, maar in 1813 als Nederland z'n zelfs tandigheid herkrijgt is er bijna geen vloot meer. En omstreeks 1820 is er dientengevolge in Schiedam nog slechts één kleine werf, scheepswerf De Lelie die kleine binnenvaartschepen bouwt en een of twee man personeel heeft. Eerst na 1850 gaat deze werf grotere zeeschep en bouwen. Maar daar is dan werf De Nijverheid in 1835 al in voorgegaan en intussen hebben zich reeds andere ontwikkelingen in de wereld van de scheepsbouw aangediend. Van zeilen naar stoom - van hout naar staal In 1807 vaart er in Amerika een boot over de rivier de Hudson, voor de voortgang niet langer afhankelijk windkracht. De raderen worden aangedreven door stoomkracht. Ook in Nederland maakt men kennis met het fenomeen stoom, als er een stoomschip over de Lek naar Keulen vaart. Maar dat is dan wel tien jaar na die vaart op de Hudson. Ontwikkelingen worden in die tijd niet zo snel overgenomen en raken niet vlug ingeburgerd. Maar de reac tie op regeringsniveau laat echter niet lang op zich wachten, daar blijkt aandacht voor de veranderingen. De minister van Marine zendt namelijk in 1818 de marineofficier Gerhard Moritz Roentgen naar Engeland voor een studiereis. Hij moet zich aldaar op de hoogte stellen van de ontwikkelingen in de scheepsbouw. De door hem verworven kennis zal basis blijken te zijn voor een tweetal veranderingen in de Nederlandse scheepsbouw: ten eerste de vervanging van houten schepen door ijzeren en ten tweede de omschakeling van zeilvaart naar stoomvaart. Nadat Roentgen eerst enkele stoomschepen in de vaart heeft gebracht ves 46

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 2004 | | pagina 6