DE RUNDERPEST VAN 1865 IN SCHIEDAM EN KETHEL
Wim Snikkers
In Nederland is men de laatste jaren een paar maal geconfronteerd met het uitbreken van
een epidemie onder de veestapel. Om deze de kop in te drukken werden ingrijpende maa
tregelen genomen. Ook hoort men de laatste tijd wel een pleidooi om het vee het hele jaar
op stal te houden. Wat dit betreft is er niets nieuws onder de zon.
In de 19e eeuw heeft een groot gebied rond Schiedam zich ontwikkeld tot wat men noemde
het spoelingsdistrict. Bij de fabricage van moutwijn, vroeger de enige grondstof voor je
never, krijgt men vanzelf ook een residu: spoeling. Deze spoeling is een uitstekend veevoe
der. Met een schuit werd de vloeibare spoeling naar de boerderijen vervoerd. Over het jaar
1897, toen de branderijen al meer dan een decennium in hoog tempo aan het verdwijnen
waren zijn wat cijfers bekend. De gezamenlijke branderijen van Schiedam, Delfshaven,
Rotterdam en Delft bedienden toen 162 000 ha. Hier werden 18 000 runderen vetgemest met
spoeling als groot bestanddeel. (De spoelingprijs in zomer en winter verschilde enorm: van
f. 0,1 tot f. 2,5 per ketel van 357 liter).
De cyclus was dat dit aantal drie maal per jaar werd verwisseld, zodat jaarlijks 54 000 run
deren van de veefokkers werden gekocht. De enorme hoeveelheid mest werd naar het
Westland afgevoerd, waar deze met afgegraven duinzand goede tuingrond vormde. Dit gaf
aan dit gebied een grote impuls.
In Schiedam kenden we ook enkele stadsboerderijen met geen of heel weinig land, waar het
hele jaar door uitsluitend met spoeling het vee voerden. In de Kethelstraat was De Zeeuw,
Parallelweg met Witkamp. Op de Hoofdstraat: Van der Most, bij de gasfabriek in de Gorzen:
Huiskens. Koos v.d.Valk aan de Rotterdamse Dijk. Aan de Noordvestsingel had je er drie:
De Ronde, Martijnse en Hoogeboezem.
Er waren ook wel branders en distillateurs, die stallen met koeien hadden, tot in de jaren der
tig van de 20e eeuw. Dit is niet te vergelijken met een veel vroegere tijd, toen bij de bran
derij ook midden in de stad altijd wel varkens werden gehouden. Totdat de overheid dit ver
bood wegen de grote overlast.
Engeland
Waar bleven al die runderen, die in het spoelingsdistrict werden vetgemest?
Sinds Engeland in 1846 het invoerrecht had afgeschaft was er naar dat land vanuit
Nederland een groeiende export van levend vee ontstaan. In 1850 bijvoorbeeld 26285
"stieren, ossen, koeien en vaarzen" en daarnaast nog 16702 "bokkelingen en kalveren". In
1864 was dat al opgelopen tot respectievelijk 101738 en 56458 stuks, uit heel Nederland.
Het ging dus heel goed, totdat runderpest uitbrak en Engeland de grenzen sloot. Een aantal
van 23 ossen bestemd voor de Londense veemarkt moest weer worden teruggevoerd uit
Engeland naar de Rotterdamse haven. (Alle transporten liepen via Rotterdam).
Vervolgens werden de beesten weer teruggebracht naar Kethel, waar zes beesten ziek bleken
te zijn. Maar niemand dacht er aan de dieren te onderzoeken of te isoleren. Op 6 augustus
1865 telde men in Kethel al zestig besmette runderen. Runderpest, want dat was het, ver-
84