De instrumenten werden "opgeborgen" op de zolder van het Blauwhuis (waar nu de
muziekschool is) aan de Lange Nieuwstraat. De vader van Mevr. M. Soeters, de aannemer
N. Scheurkogel, had zijn bedrijf naast het Blauwhuis en had zo gemakkelijk toegang tot de
diverse ruimten achter het pand. Alle trommels, trompetten en vlaggen hebben daar veilig
opgeslagen gelegen, ondanks het feit dat de Duitsers hun intrek namen in het gebouw.
De laatste activiteit van het Vendel, twee dagen voordat de oorlog uitbrak, was het aanwezig
zijn bij de opening van de grote bloemententoonstelling de "Polyantha" in het Volkspark.
Kort daarop nam men het besluit de Oranje Garde tijdens de duur van de oorlog op te hef
fen. Het was voor het bestuur en leiding ondenkbaar dat de bezetters het bestaan van het
Vendel zouden tolereren.
Een nieuwe start in 1945.
Ons land was nog maar net één dag bevrijd of de eerste gardisten meldden zich, in hun uni
form dat ze de gehele bezettingstijd bewaard hadden, bij de hun bekende vooroorlogse
bestuurs- en kaderleden om de Garde opnieuw van start te doen gaan. Ze werden verwezen
naar de oud-Hopman, A. Soeters, die tot mei 1940 de technische leiding over het Vendel
had. Hij, als portier van Gemeente Werken, woonde achter de Stadstimmerwerf, aan de
Westvest.106. Dit adres werd al spoedig het verzamelpunt van de Oranje Garde. Veel van de
vooroorlogse kaderleden, o.a. de dames M. van Noortwijk, J. van Lieshout, M. Holleman,
en de heren P. Verweij, C. Faasse als mede vele oud-leden kwamen zich aanmelden, maar
ook veel nieuwe leden werden hier welkom geheten.
Het op de zolder van het Blauwhuis opgeslagen materiaal werd overgebracht naar de
Westvest 106 en hier begon het opknapwerk.
Bijna iedereen had in die eerste naoorlogse dagen vrij, dus Hopman Soeters had hulp
genoeg. Mevrouw Soeters organiseerde met veel damesleden uniformen. Van allerhande
witte stof werden overhemden en blouses gemaakt die in grote getallen grijs geverfd wer
den. Ook werden er van allerlei lappen en lakens jurkjes gemaakt als uniformen voor de
jongste leden van de meisjesgroepen. Ook die werden dan weer geverfd in de kleuren rood,
wit en blauw zodat de meisjesleden in onze nationale kleuren de straat op konden.
Met de vooroorlogse bandleden werd op de ruimte achter de Stadstimmerwerf geoefend om
de vaardigheden van het trommelen en trompetspelen weer onder de knie te krijgen. Ook het
instrueren van nieuwe bandleden werd hier ter hand genomen. Het duurde dan ook niet lang
voordat de Garde in volle glorie de straat weer op kon. Overal in de stad waren er buurt
feesten en het Vendel met zijn drumband werd dan ook vaak verzocht om daaraan mede
werking te verlenen. Ook werden er in diverse wijken van de stad Volkszangfeesten geor
ganiseerd en het spreekt voor zich dat ook daar de Garde bij aanwezig was. Er waren door
het organisatiecommissie programmaboekjes gedrukt met daarin de teksten van de te zingen
liederen. De leden van de Oranje Garde maakten zich verdienstelijk door deze boekjes ter
plekke te verkopen voor 10 centen per stuk. In zeer korte tijd vormden de gardisten ook weer
een volksdansgroep die overal in de stad optrad en demonstraties gaf. Ook dat trok veel pu
bliek en in een mum van tijd liep het ledental op tot rond de 200.
De vooroorlogse leveranciers van gardematerialen bleken nog wat instrumenten in voorraad
te hebben en met gelden van een inderhaast opgericht noodfonds, konden er instrumenten
132