enkele vragen en vertelde waar in Nederland dergelijke bedrijven werkten. Hiermee was
feitelijk de goedkeuring rond. In de goedkeuring stond echter nog een bijzondere aanteke
ning. "De inrichting in werking gebracht vóór den 24e mei 1896.
Bij gebreke waarvan de vergunning vervalt".
In de Schiedamsche Courant van Zondag 26 en Maandag 27 mei 1995 werd de goedkeu
ring voor de fabriek door de burgemeester Versteeg en secretaris Vemede aangekondigd per
24 mei van dat jaar.
Het is altijd moeilijk vast te stellen wanneer daadwerkelijk de productie begon, maar op 18
augustus 1896 komt een aanvraag binnen bij Burgemeester en Wethouders om toestemming
te krijgen voor plaatsing van een "volledig stoomwerktuig". In deze aanvraag wordt voor de
eerste keer gesproken over de "Nederlandsche Lucifersfabriek Lumen". Verder valt op dat
als aanvragers zijn vermeld J. Thie en F. van Giesen, wonende te 's-Gravenhage, eigenaren
en H.J. Koster, technisch directeur. Het valt op dat W.A. Beukers niet meer voorkomt. Het
is mogelijk dat hij vrij snel na de start van deze fabriek deze reeds verkocht heeft. Willem
was inmiddels loco-burgemeester van Schiedam geworden. In het Staatsblad is de fabriek
Lumen niet verschenen. Het zal daarom ook geen Naamloze Vennootschap geweest zijn.
Toestemming voor de plaatsing van de ketel werd verkregen 17 september 1896.
Het noodlot slaat toe
Een week na de toestemming slaat het noodlot toe. In de Schiedamsche Courant verscheen
op 24 september een artikeltje waarin melding wordt gemaakt van een brand die in de fa
briek om zes uur 's avonds uitbreekt. De fabriek staat spoedig in een vlammenzee. De
autoriteiten en de brandweer weten te voorkomen dat de belendende percelen niet worden
aangetast. Een 14-jarige jongen Soeters heeft ernstige brandwonden en de 13-jarige Looman
wordt vermist. De directeur van de fabriek heeft brandwonden aan de handen.
Daags na de eerste melding verscheen een meer uitgebreid verslag van de brand in de uit,
daarbij kwam de volle omvang pas naar voren.
De brand ontstond op de bovenverdieping aan de voorzijde van het gebouw. Daar werkte de
14-jarige Soeters. Hij schijnt wat onvoorzichtig te werk zijn gegaan met "eenige bladen
lucifers, die nog geknipt moesten worden en door wrijving brand zijn geraakt". De kleding
van de jongen vatte vervolgens vlam waarna hij naar een andere ruimte vluchtte en zo de
brand met zich meenam. De directeur snelde hem te hulp, hij doofde de kleding van Soeters,
maar de jongen had "reeds zoo deerlijke brandwonden aan gelaat, handen en borst bekomen
dat men voor het behoud van zijn leven vreest". Nadat de directeur Soeters langs de brand
ladder naar beneden had gebracht wild hij zich opnieuw naar de bovenverdieping begeven
om de 13-jarige Antonius Johannes Looman te redden. De directeur werd echter door het
personeel tegengehouden. Men ging er van uit dat Looman, de vlugste van allen, zich wel
in veiligheid zou hebben gebracht. Helaas vergistte men zich in deze, "te halftien werd het
verkoolde lijk van Looman onder de puinhoopen gevonden". Een dag na het verschijnen van
dit artikel overleed ook Soeters ten gevolge van zijn brandwonden. Ondanks het feit dat
Schiedam toch al vroeg industrie kende, met name branderijen en de kaarsenfabriek Apollo,
was de brand in de lucifersfabriek waarbij twee doden te betreuren waren was de grootste
catastrofe uit de industriële geschiedenis tot dan toe.
124