Op grond van artikel 184 van de Gemeentewet van 1851 was de burgemeester gerechtigd
om "in geval van oproerige beweging, samenscholingen of enige andere stoornis der open
bare orde" de hulp van de lokale schutterij of van het in de gemeente "aanwezige of naast-
bijzijnde krijgsvolk" te vorderen. 4 Schiedam was geen garnizoensstad maar had wel een
schutterij. Zoals de Wet op de Schutterijen van 1827 voorschreef moest iedere gemeente van
meer dan 2.500 inwoners binnen de bebouwde kom een staande schutterij onderhouden.
Diezelfde wet bepaalde ook dat de schutters konden worden ingezet voor de handhaving van
de openbare orde. Doch van deze laatste mogelijkheid werd nog slechts spaarzaam gebruik
gemaakt. De reputatie van veel lokale schutterijen was in een rap tempo achteruit gegaan.
Zij stonden bekend als lieden die de wekelijkse oefeningen het liefst benutten voor het
drinken van een goed glas. Dat was althans het beeld zoals geschetst in verscheidene mili
taire tijdschriften. Bovendien werd in brede kring getwijfeld aan de waarde die schutters
zouden hebben bij het handhaven en het herstellen van openbare orde. Het was niet zonder
risico. Er waren al verscheidene gevallen bekend waarbij de schutters na het slaan van alarm
op weg naar hun verzamelplaats door medeburgers waren ontwapend en mishandeld. Dat
was onder meer gebeurd in Brussel tijdens het begin van de Belgische opstand in 1830. 5
Ook het feit dat de schutters deel uit maakten van de volksgemeenschap maakte een man
haftig en krachtdadig optreden vaak moeilijk. Het was niet ondenkbaar dat men moest optre
den tegen eigen familie of bekenden of tegen personen met wie men een of andere zakelijke
relatie onderhield.
Omwille van deze risico's gaven veel burgemeesters dan ook de voorkeur aan militaire bij
stand. Het gevolg daarvan was dat de betrokkenheid van het leger bij de handhaving en het
herstel van de openbare orde rond het midden van de negentiende eeuw tot ongekende pro
porties was gegroeid. Niet alleen vervulde het leger een repressieve taak, bij het neerslaan
van ongeregeldheden, maar vooral ook een preventieve taak. In veel gevallen werden
troepen gevorderd bij stadsfeesten en kermissen, ofwel bij gebeurtenissen die een grote
menigte op de been brachten en alleen al daarom gezien werden als een potentiële bron voor
ordeverstoringen. 6
Ook Knappert volgde deze lijn. Op zijn schouders rustte de zware taak om de orde te her
stellen. Hij besloot die ochtend van 8 september om nog diezelfde dag bij de commissaris
des konings militairen aan te vragen en wel een detachement van dertig man cavalerie. 7
Tevens liet hij een publicatie te doen uitgaan met het verbod op samenscholingen van meer
dan drie personen. Het was de inwoners van Schiedam verboden om zich op de openbare
weg te begeven. Bij overtreding van dit verbod mocht de gewapende macht de mensen
desnoods met gebruik van geweld uiteen drijven.8 De proclamatie werd nog diezelfde dag
in de stad aangeplakt en een dag later in de Schiedamsche Courant afgedrukt, zodat een
ieder kennis kon nemen van de verordening. 9
De militairen arriveerden aan het einde van de middag. Rond vijf uur rukte een eerste
detachement van 60 infanteristen van het 6e regiment infanterie uit Delft de stad binnen. De
4. Artikel 184 van de Gemeentewet, 1951, Stb 1851, no. 85.
5. F.H.A. Sabron, Het vorderen en het verleenen van militaire bijstand tot handhaving of tot herstel van de openbare orde. Den
Haag 1914, 22-24.
6. Zie R. van der Wal, Of geweld zal worden gebruikt! Militaire bijstand bij de handhaving en het herstel van de openbare orde,
Hilversum, 2003.
7. Knappert aan de Commissaris des konings, 8-9-1854, Gemeentearchief Schiedam, Kabinet Burgemeester.
8. Notulen B&W, d.d. 8-9-1854, Gemeentearchief Schiedam, Kabinet Burgemeester
9. Proclamatie, Gemeentearchief Schiedam, Kabinet Burgemeester
Afbeelding links: Kopie van de brief van de burgemeester aan de Commissaris des
Konings van 8 september 1854, waarin hij om militaire bijstand vraagt.
7