OPSCHUDDING IN HET WEESHUIS Een incident met grote gevolgen J.Th. Gantvoort Wie het archief van het Weeshuis der Hervormden doorwerkt, wordt geconfronteerd met de rigoureuze regels van een opvoedingsinstelling waaraan elke persoonlijke noot ontbrak. Eén van de wezen spreekt van "een omgeving, die eigenlijk liefdevol had moeten zijn maar die in werkelijkheid een keiharde samenleving was met een strenge discipline". Er was" - zegt hij - "van liefde en vrijheid nauwelijks sprake" (Suttorp 1986). Sommige wezen kwa men ondanks deze Spartaanse opvoeding toch nog goed terecht. Anderen werden echter voor hun leven getekend. Incident In het recent verschenen boek "Van wezen tot zijn" (Van der Vlis, 2005) wordt een incident in het Weeshuis beschreven dat nadere toelichting behoeft. Dit incident vond plaats op 25 augustus 1894. 's Morgens meldde de portier Fontijne aan het Bestuur "dat er door de Weesvader met één van de meisjes, te weten Keetje Woensdregt, handelingen waren gepleegd die onverwijld optreden van Regenten en Regentessen dringend noodzakelijk maakten". Op de om 2 uur 's middags in allerijl bijeengeroepen Buitengewone Vergadering van Regenten en Regentessen verschenen achtereenvolgens de portier Jacob Fontijne (68 jaar oud), de naaimoeder Pietemella Adriana Fehr (42) en het weesmeisje Annie van Wasse naar (20). Zij vertelden dat - toen er die ochtend thee werd gedronken - de Weesvader en Keetje Woensdregt (18) elkaar "buiten tegenwoordigheid van anderen" in de naaikamer had den ontmoet. Annie van Wassenaar was op kousenvoeten naar de naaikamer gegaan en had toen gezien dat de twee elkaar in een openstaande klerenkast hadden omhelsd. Ook had zij gehoord dat er werd gekust. Daarna had het stel de naaikamer afzonderlijk verlaten. De Weesvader die daarna werd binnengeroepen, verklaarde van zijn kant dat er niets onbe hoorlijks was voorgevallen. Als Weesvader had hij toch - zo betoogde hij - het recht overal in het gebouw te komen. Van een omhelzing was al helemaal geen sprake geweest. Volgens hem hadden zij alleen naast elkaar gestaan, "met de armen tegen elkander". Toen Keetje Woensdregt met de beschuldiging werd geconfronteerd, beweerde ook zij aanvankelijk dat er niets bijzonders was gebeurd. Nadat de naaimoeder echter een briefje liet zien dat zij in haar kastje had gevonden en dat aan de Weesvader was gericht, kwam het uiteindelijk toch tot een bekentenis. Hierna werd de Weesvader opnieuw binnengeroepen. Hij bleef volhouden dat er niets onbe hoorlijks was gepasseerd. Het Bestuur geloofde hem echter niet. In de notulen van de ver gadering staat dat "uit zijn hele houding en zijn ontwijkende antwoorden bleek dat hij werkelijk schuldig was aan het plegen van handelingen die voor de Vader van een weeshuis onvergeeflijk zijn en daar niet mogen plaatsvinden". Uit de notulen kan men niet opmaken wat er precies is gebeurd. Ook het bewuste briefje zat niet in het archief. Met de ogen van nu lijkt het een enigszins opgeklopte geschiedenis. Uit het vervolg zal echter blijken dat het hier wel degelijk om een ernstig vergrijp ging. 90

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 2005 | | pagina 14