door de spaarbank zelf al te duur werd bevonden, werd met het St.-Jacobsgasthuis overeen
gekomen dat voor dertig gulden meer huur per jaar het lokaal door het gasthuis verlicht en
verwarmd zou worden.
Pas toen de bank een halve eeuw bestond, kwam men op de gedachte dat een eigen pand toch
wel gewenst was. Diverse panden werden in ogenschouw genomen maar te duur bevonden.
Eindelijk slaagt men. In september 1876 wordt bericht dat gekocht is het huis van de Heren
Visser, Walraven en Hoppe (kassiers, een soort bank), staande aan de Boterstraat E296. Later
kreeg ditzelfde huis het adres Hoogstraat 186. Het kwam voor 13.000 gulden op de balans en
er werd per jaar 4,5 procent op afgeschreven. Het vergde veel onderhoud en er moest ook nog
een waterleiding komen en aansluiting op het gas. De boekhouder betrok de bovenwoning.
Om meer ruimte te krijgen werden in 1899 belendende huisjes in de Korte Kerkstraat gekocht
en afgebroken. In 1912 kocht men nog een pand.
Het bezit van een eigen pand bood de mogelijkheid om ruimere openingstijden te realiseren.
In 1904 werd dit dagelijks in de ochtenduren en ook nog op vrijdag- en zaterdagavond. Bo
vendien werd in "...een verwijderd stadsgedeeltevanaf 9 januari 1905 op maandagavond
gedurende anderhalf uur zitting gehouden en wel in de Aleida-Bewaarschool in de Gorzen
(Leliestraat). Men ging concurrentie ondervinden van de inmiddels opgerichte Rijkspost
Spaarbank en moest het publiek meer tegemoet komen. Er werden ook uitbreidingsplannen
voor de panden aan de Hoogstraat gemaakt, maar deze werden vrij abrupt weer ter zijde
gelegd. Want in de vergadering van oktober 1913 deelde de Voorzitter mede dat hij tesamen
met enige commissarissen als privé personen het pand Lange Haven 80 had gekocht. Dit was
het woonhuis van de bekende stadsdokter Nolet, die kort ervoor was overleden. De commis
sarissen boden dit pand aan de Spaarbank aan en met relatief weinig kosten werd het geschikt
gemaakt. In 1917 werd ter eventuele uitbreiding het naastliggende pand Lange Haven 82
aangekocht. In hetzelfde jaar begon men ook te denken aan een eigen gebouw in de Gorzen.
De kluis en de kist
De aankoop van het pand Lange Haven gaf ook de mogelijkheid om een brandvrije kluis te
doen inbouwen. Hierin kwamen ook safeloketten die het publiek voor twee gulden per jaar
kon huren. Zoals het Reglement van Orde uit 1820 bepaalde, werden de gelden bewaard in
een kist, geplaatst op de Finantie-kamer dezer Stad(in het stadhuis). Op maandag 'ten 12
uur' werden door de president en de thesaurier de betreffende papieren en gelden overge
bracht. Maar al spoedig na de oprichting vond .ene gewelddadige ontvreemding.uit de
stedelijke kas plaats. Hoewel de spaarbankkist die in dezelfde ruimte stond, niet het doelwit
was, waren de commissarissen er niet gerust op. Zeker niet nadat de voorzitter mededeelde
dat er tegenwoordig steeds iemand 's nachts op het stadhuis verblijf hield. Men besloot dan
ook om in de ijzeren kist nog een ijzeren kistje te plaatsen. De manier waarop dat gebeurt,
wordt uit de bronnen niet helemaal duidelijk, maar het was in ieder geval .dusdanig inge
richt en op zodanige distantie van de grote kist gesteld, dat hetzelve daar op de mogelijkste
wijze beveiligd was". Dat was nog niet alles. De (spaarbank) grote kist werd met een ijzeren
keten aan de stadskist vastgemaakt en deze laatste was aan de grond vastgeklonken. Veilig
heid voor alles dus. Maar toen in 1825 vlak bij het stadhuis het huis van juffrouw Heijligers
afbrandde ontstond weer een 'question bruiante' - een letterlijk brandende vraag. Gelukkig
wist de voorzitter van het bestaan van een kisttype waarin postpapier goed bewaard bleef na
verhitting van die kist: een brandkast dus. Na onderzoek door een commissie wordt besloten
zo'n kist aan te schaffen. Hiervoor wordt 400 gulden aan het waarborgfonds onttrokken; een
enorm bedrag voor die tijd. Deze kreeg ook een plaats in de finantie-kamer.
19