meeste last van klagers: ze spreken hem aan op straat en komen bij hem thuis hun nood klagen. "Ook loopt er een man in de straat die onzedelijke dingen doet. stelt hij. Bovendien: "Die man en zijne kinderen hebben nog andere eigenschappen, die voor de omgeving niet gewenscht zijn". Volgens Stahlie van de verhuurdersvereniging zijn de bewoners de oorzaak van alle ellende. Misschien is het maar het beste, er prikkeldraad omheen te zetten. Van Westendorp kan zich met die zienswijze verenigen: er zitten in de woningen mensen die een eigenaardige levensopvatting hebben. In de regel hebben ze goed slag om de kinderen in te groot aantal in één bed te passen Het is een discussie zonder eind. Honnerlage Grete stopt die discussie tactvol: er zal wel genoegen genomen worden met de verzekering dat gedaan zal worden wat kan om aan de bezwaren tegemoet te komen. En met algemene stemmen legt de raad de roep om verbetering naast zich neer.7 Tussen 1916 en 1920 zijn de noodwoningen jaarlijks onderwerp van gesprek in de raad. Pas in 1920 komt de opmerking, dat de woningen zo snel mogelijk moeten verdwijnen. In een rapport door de directeur van de inmiddels opgerichte gemeentelijke woningdienst wordt de toestand geschetst: die is zeer slecht. In sommige gevallen zijn woningen gedeeltelijk gesloopt. "Hierbij komt nog dat de woningen van een materiaal zijn dat bij uitstek geschikt is om ook aan andere wezens dan menschen huisvesting te verleenen.De woningen zijn op hun eind. "Nu komt het mij niet gewenscht voor, dat voor de lieden die in deze woningen nu huizen, gebouwd zal worden. Het eenige waartoe men zou kunnen komen zijn woningen van beton, ijzer en glas, die schoongespoten kunnen worden. In november 1920 wordt een lijst opgemaakt van gezinnen die in gemeentewoningen wonen en moeten verhuizen wegens afbraak ervan. Het gaat hier onder andere om 9 woningen aan de Zuiderstraat. In december 1920 gaat de raad akkoord met de ontruiming van de noodwoningen.8 Die ontruiming was er misschien niet zo snel gekomen, wanneer niet één bewoonster zich daarvoor bijzonder had ingespannen. Mevrouw Van Scheindelen, die woonde in de Zuiderstraat 23, klaagt vrijwel wekelijks over de toestand. "Wat moet ik in godswil tog [sic] beginnen?", vraagt zij zich in een brief wanhopig af. Ondanks het feit dat ze haar best deed, de woning zindelijk te bewonen, was dat gewoon niet meer mogelijk. In februari 1921 krijgt ze bericht dat de gemeente een nieuwe woning zal aanwijzen, zodra die beschikbaar is. De gemeente was intussen verwoed in onderhandeling om woningen. Ze richtte verzoeken aan onder meer 'Volkshuisvesting' en 'St. Jozef' om woningen beschikbaar te stellen. In juni 1921 is er immers niet één gemeentewoning beschikbaar om de bewoners op te vangen. En aangezien ook de woningbouwverenigingen niet voldoende woningen beschikbaar hebben, duurt de toestand voort. Op 10 november wonen er nog steeds negen gezinnen in de Zuiderstraat - en na de storm van 8 december is inmiddels de toestand met geen pen meer te beschrijven.9 Dat zal hier dan ook niet geprobeerd worden. Pas op 8 september 1922 kan de commissie voor de gemeentelijke woningdienst aan B. en W. mededelen, dat de Zuiderstraat is ontruimd en de bewoners in verschillende noodverblijven zijn ondergebracht.10 NOTEN: 64 1. Notulen gemeenteraad 1916, zitting d.d. 18-1-1916. 2. Idem, zitting d.d. 7-7-1916. 3. Schiedamsche Courant, 6-7-1916. 4. Notulen gemeenteraad 1916, zitting d.d. 7-7-1916. Verder: S.Crt., 11-7-1916 en 12-7-1916. 5. Notulen gemeenteraad 1916, zitting d.d. 25-8-1916. 6. Notulen gemeenteraad 1917, zitting d.d. 16-1-1917. 7. Idem, zitting d.d. 31-7-1917. 8. Ingekomen stukken betreffende zaken 1920, reg. 94 en 467. 9. Ingekomen stukken betreffende zaken 1921, reg. 126. 10. Ingekomen stukken betreffende zaken 1922, reg. 355. Alle genoemde stukken zijn afkomstig uit het Gemeente archief Schiedam

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 2008 | | pagina 28