waaronder de noordgevel van het kamhok. Dit is waarneembaar doordat een ander formaat
steen is toegepast en bijvoorbeeld in plaats van alleen kalk een kalkcement wordt gebruikt.
Het erf
Vaak was op een boerenerf aan de achterzijde de boer de baas (werk- of bedrijfserf) en aan
de voorzijde was het domein van de boerin gelegen (huishoud- en woonerf). Het erf achter
en ten dele aan de zijkant van de boerderij functioneerde als verlengstuk van het bedrijf van
de boer. Hiertoe behoorden alle gebouwen en bouwsels die rechtstreeks met de agrarische
bedrijfsvoering te maken hadden. Hier lagen vaak de stallen voor de dieren, de schuren, de
mestvaalt en de hooiberg en dergelijke. Het huishouderf bevond zich vaak aan de zijkant
van de boerderij, tussen het woon - en werkerf in en hier was bijvoorbeeld ook het boenhok
gelegen. Tot het woonerf behoorden zaken als een moestuin en een kippenren, met andere
woorden die zaken die de bewoners van voedsel moesten voorzien. Het erf aan de Groene-
weg was voor het grootste gedeelte in gebruik als het werkterrein van een loonbedrijf. Als
gevolg hiervan maakte het erf een dynamische maar ook rommelige indruk bijvoorbeeld als
verzamelplaats voor allerhande materialen die ooit hergebruikt zouden kunnen worden. Voor
aanpassingen aan de erfïnrichting van de boerderij worden op dit moment plannen ontwik
keld.
Samenvattend
De boerderij aan de Groeneweg 23 is in de zeventiende of achttiende eeuw gebouwd. In eer
ste instantie zal de boerderij een rechthoekige vorm hebben gehad met mogelijk een kleine
uitgebouwde kelder en een opkamer daarboven. De indeling van de boerderij zal driebeukig
zijn geweest met een brandmuur tussen voor en achterhuis. Op de kaart uit 1712 van Nicolaas
Cruquius (1678-1754) staat op deze locatie al een boerderij getekend. De kaart geeft echter
geen uitsluitsel of het de onderzochte boerderij is of een mogelijke voorganger. In de 18de
eeuw wordt de kamruimte aangebouwd, de boenhok uitgebouwd en de kelder voorzien van
een voorkelder met een nieuwe opgang naar de boenhok. De 19de eeuw laat wijzigingen zien
in de bintconstructie van de stal door de toepassing van een langsgebint. Hierbij staan de
stijlen meer naar binnen waardoor er ruimte is om een kruipad achter de grupstal te maken.
Hiermee samenhangend worden in de kopgevel (westgevel) deuren aangebracht naar deze
paden. De 19de eeuw is de eeuw van de veranderingen aan met name het interieur van het
woonhuis. Belangrijk is dat er een mooie kamer wordt gerealiseerd die alleen bij bijzondere
gelegenheden werd gebruikt. De twintigste eeuw laat
vervolgens veel veranderingen in de gevels en op het
erf zien. Dit is met name het gevolg van de splitsing
van de boerderij in twee woningen en de veranderen
de bedrijfsvoering waardoor op het erf de schuur, de
kapschuur en de kapberg moeten wijken voor twee
moderne schuren en een nieuwe garage. Nu aan het
begin van de 21s,e eeuw zijn er weer veranderingen
waarneembaar bij de boerderij. Met name de functie
wijziging van de stal naar wonen brengt weer nieuwe
ingrepen met zich mee en laat zien dat de tijd niet
stilstaat maar in beweging is en een nieuw hoofdstuk
aan de geschiedenis van de boerderij toegevoegd.
Het schrijven van dit artikel
was niet mogelijk geweest
zonder de informatie uit
Bouwhistorisch rapport 141
opgesteld door de Stichting
Historische Boerderij-Onder
zoek (Arnhem, januari 2007),
het geleverde materiaal van
architectenbureau Restaura en
de medewerking van de hui
dige eigenaar van de boerderij
Groeneweg 23 dhr. Breugem.
16
Scyedam jrg. 35 no. 1