'Jfj ld'1"
V v*t
kelder, met daarboven een
opkamer. Direct achter het
voorhuis staat een recht naar
achteren gebouwde stal.
In de tweede helft van de
zeventiende eeuw vindt
de eerste schaalvergroting
plaats. Vaak werd er nu een
splitsing gemaakt tussen wo
nen en werken door aan de
stalzijde van de brandmuur
een schouw te plaatsen en
dit vervolgens te veranderen
in een werkgedeelte (boen
hok). De stal werd verlengd
en soms haaks op de richting
van het voorhuis geplaatst
waardoor de boerderij een
andere vorm (u-vorm of z-
vorm) kreeg.
In de loop van de achttiende
eeuw braken er voor de boe
ren slechte tijden aan, onder
andere veroorzaakt door de
veepest. Hierdoor werd men
gedwongen de efficiëntie te
vergroten ook weer door aanpassingen aan de boerderij. Voor sommige boeren betekenden
slechte tijden uiteindelijk ook goede tijden, want door veel bedrijfsbeëindigingen zakten de
grond- en pachtprijzen en konden de boeren die deze crisis overleefden vaak fors uitbreiden.
De melkkelder werd dan bijvoorbeeld vergroot, het voorhuis kreeg meer een woonfunctie en
de ruimte werd in een aantal kamers opgedeeld. Het voorste gedeelte van de stal werd naast
de functie van boenhok ook gedeeltelijk gebruikt als dorsvloer of paardenstal.
In de negentiende eeuw zet de lijn van vergroting en modernisering door. Het boenhok ge
deelte werd nu vaak definitief gescheiden van de stal door de plaatsing van een tweede brand
muur, zodat een achterhuis ontstaat. Waar voorheen de dorsvloer of paardenstal aanwezig
was bevindt zich nu de dagelijkse woonruimte de woonkeuken. Het voorste deel van het
woonhuis wordt gebruikt als 'mooie' kamer hetgeen betekent dat deze bijna niet meer wordt
gebruikt. Aan het eind van de negentiende eeuw wordt het achterhuis door het aanbrengen
van een gang nog verder van de stal gescheiden. De stal kan inmiddels een lengte hebben
van wel 30 meter.
In de twintigste eeuw brengen dreigende planologische ingrepen (in Midden-Delfland), naast
een steeds slechter wordende economische situatie, grote onzekerheden met zich mee voor
het boerenbedrijf. Hierdoor is met name tussen 1950 en 1980 weinig gebeurd, hetgeen posi
tief is voor de cultuurhistorie maar slecht voor de uiteindelijke instandhouding hiervan. Veel
boerderijen waren (en zijn soms nog) vervallen en laten een slechte staat van onderhoud zien
waardoor uiteindelijk alsnog veel (cultuurhistorisch) waardevol materiaal verloren gaat of
bebouwing zelfs met sloop bedreigd wordt.
6
Schets van een hallenhuis, krukhuis, voergang in westelijk Zuid-Hol
land, uit: Bouwkundige Termen, Haslinghuis-Janse (Leiden, 2001)
Scyedam jrg. 35 no. 1