verkocht, zoals hand- en theedoeken, lakens, slopen en ondergoed. Ik mocht zelfs de etalage doen. Of dat ooit een succes is geweest weet ik niet. Ook moest ik het kamertje en de keuken erachter schoonhouden. Ik kreeg er 's morgens een kopje thee, maar eerst moest ik luisteren naar het voorlezen uit de bijbel en het hardop uitgesproken gebed. Na ongeveer een halljaar daar gewerkt te hebben nam ik ontslag en ben ik kindermeisje geworden. Voor 25 cent in de week. Dat heb ik ook niet zo lang gedaan. Op die leeftijd was ik zelf nog zo graag kind, dus die verantwoording was te zwaar. In de BK-laan werd ik toen meisje voor halve dagen, van'maandag tot zaterdag van 8 tot 2 uur en op zondag om de drie weken, behalve zomers. Mevrouw was bang voor vuile handen, dus als er nieuwe aardappels waren moest ik elke zondag komen. Daar verdiende ik één hele gulden. Ik heb daar werken geleerd, maar ook ervaren dat je als gewoon mens toch de mindere was van hen die meer geleerd hadden. Ik kreeg mijn eten in de keuken, wat door de kinderen gebracht werd. Soms was er nog een kliekje over, dat kreeg ik dan de andere dag. Begin 1939 kwam mijn vader weer over, nu was hij 10 weken thuis. Dat kwam omdat de boot waarmee hij naar huis kwam, op een mijn gelopen was. De boot heette Simon Bolivar. Het repareren duurde vier weken. Dat was bij de vakantie van zes weken dus een meeval ler. Dat de boot op een mijn gelopen was, dat was mijn eerste ervaring van angst. Er werd veel over de oorlog gesproken, maar als kind van 14 jaar werd je bij dat soort gesprekken de kamer uitgestuurd. Toen mijn vader weer weg moest, had hij het heel moeilijk. Dat het kwam door de oorlogs dreiging besefte ik veel later pas. Hij heeft wel aan mij gevraagd om goed voor mijn moeder, zusje en broertje te willen zorgen. Hij zou nog maar een jaar weggaan, want dan had hij een beter pensioen. Toen in 1939 de oorlog over de grens uitbrak, werd een oorlog voor mij steeds duidelijker. Bepaalde dingen werden schaars, maar toch. Nu denk ik, wat waren we toen on nozel. Het leven ging voor ons zo zijn dagelijkse gangetje. Het werd kerst en Nieuwjaar. Dat was voor ons een feest. Je mocht opblijven tot twaalf uur. En als de klok twaalf sloeg, werden alle kerkklokken geluid en de boten in de havens bliezen het oude jaar weg. Iedereen ging naar buiten en wenste elkaar veel geluk. Daarna nog een glaasje limonade, soms nog een oliebol en dan gauw in bed. De volgende ochtend kwamen alle ooms en tantes bij ons koffie of thee drin ken. Wij als kinderen gingen langs de deuren om iedereen Nieuwjaar te wensen. Soms kregen we een snoepje of een hele cent, soms ook wel eens een halfje. Zo ging de winter voorbij en de winters van toen waren ook echt winters. Wij hadden het thuis redelijk. Er brandde altijd wel een kachel. Wij hadden schoenen of kaplaarzen aan en altijd een lekkere warme cape. Er waren toch ook veel kinderen die alleen een trui of vest aan hadden. Die mochten op school altijd vooraan zitten bij de Moor, de grote kachel die in de hoek van de klas stond. Een grote kolenkit ernaast met cokes of eierkolen, het rook dan ook altijd naar natte kleren. Oorlog De winter ging voorbij. Daarna werd in alle huizen aan de grote schoonmaak begonnen. Al les werd van stof ontdaan en stof was er altijd. Elke morgen moest de kachel worden aange maakt, dus dat was elke morgen eerst met de pook de kolen, die nog niet helemaal verbrand waren, van hun as rakelen. Dan de asla legen, dat gaf echt veel stof en vervolgens de grond vegen (stofzuiger was er nog niet), waarbij het stof toch weer omhoog vloog. Maar als alles schoongemaakt was, dan ging de kachel echt niet meer aan en schoonmaken gebeurde vóór Pasen en dan kon het best nog wel eens heel koud zijn. 121 Scyedam jrg. 35 no. 4

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Scyedam | 2009 | | pagina 13