In april 1940 werden de verloven van de soldaten ingetrokken. De oorlog kwam steeds dich
terbij. Op 18 mei zou ik mijn 16e verjaardag vieren, wat hadden we tot dan een zorgeloze tijd.
Tot we 10 mei 's morgens heel vroeg wakker werden van een groot gebrom en schietgeluiden
in de lucht. We moesten ons gauw aankleden en naar buiten.
Op de hoek van de Beijerlandsestraat stonden we te kijken naar de grote witte paraplu's die
in de lucht hingen, die parachutisten naar de grond vlogen. Ik was ineens kind af, heb gehuild
van woede en gejuicht als we weer eens een vliegtuig zagen vallen. We hoorden dat er dingen
(scherven) op straat vielen, maar beseften niet dat we in gevaar waren.
Later zijn we met het hele gezin en met ons nog veel meer mensen, naar het Hoofd gegaan.
Daar waren bootjes met parachutisten geland en werd er heftig gevochten. De Jan van Galen,
een Hollandse marineboot, was geraakt en maakte water, de balen witte meel dreven naar de
kant, en ieder nam mee, zoveel hij kon.
De mariniers op de Maasbruggen vochten als leeuwen, werd er verteld. De hele dag waren
er nieuwsmeldingen en overal werd gevochten. En toch had iedereen eigenlijk geen besef,
dat dit echt oorlog was en ook nog eens zo lang zou duren. Tot de 14e mei kwam en Rotter
dam gebombardeerd werd. Een stroom vluchtelingen kwam naar Schiedam en we hoorden
de vreselijkste verhalen. Van huis uit kon je zien dat de stad in brand stond (er was toen nog
geen hoogbouw). We waren één grote familie en iedereen gaf wat hij te missen had aan geld
en goederen. Toen kwam de grote klap, het bericht dat de koningin en familie naar Engeland
waren gevlucht. We waren verbijsterd en vol verdriet, konden het niet geloven. De capitulatie
van ons leger, de jongens waren kapot van het vechten. We konden ons geen voorstelling
maken van wat ons te wachten stond.
Maar alles went en ik moet zeggen de eerste weken lieten de Duitsers ons met rust en ging het
leven eigenlijk gewoon door. Voor ons die alles gehoord en gezien hadden maar niet direct
getroffen waren. Van lieverlee werd alles weg geroofd. We kregen stamkaarten en persoons
bewijzen die je altijd bij je moest dragen. De stamkaarten waren bedoeld om te zien of je
Joods was, en die moest je meebrengen als er bonkaarten werden uitgedeeld, want alles ging
op de bon. De mensen met geld gingen hamsteren, sloegen van alles in: kleding, schoenen en
etenswaren. De gewone mensen konden het niet betalen, want alles was heel duur geworden.
Per week werd bekendgemaakt op welke bonnen je brood, suiker, vlees en andere levensmid
delen kon kopen. De rantsoenen vielen in het begin wel mee, maar werden steeds kleiner. Ik
was intussen weggegaan bij mijn dienstje en werkte op een wasserij. Daar konden we zelf
onze wasjes mee laten draaien, dat scheelde voor thuis weer zeep.
Er werd ook voor of liever gezegd tegen de Duitse weermacht gewerkt. Op onze manier
deden we ook iets aan verzet, door veel knopen van dekbedhoezen af te draaien, of lakens en
ondergoed stukje bij beetje kapot te maken. AI met al stelde het niet zoveel voor, maar onze
haat tegen de bezetter konden we ermee uiten. De eerste verzetsgroepen waren inmiddels op
gericht. Soms vond je ineens een krantje in de brievenbus met tekens, hoe je aan iemand kon
laten zien datje van de goede kant was. Twee vingers in de letter V opsteken bijvoorbeeld,
of als je iemand goed kende, hem groeten met de woorden OZO (Oranje Zal Overwinnen).
Toch werd het gevaarlijk. Mensen die in het verzet zaten werden soms verraden en dikwijls,
na gemarteld te zijn, zonder vorm van proces neergeschoten. Wat dan weer door een daad van
sabotage gevolgd werd. Dan werd er weer een avondklok ingesteld en mocht je van 's avonds
zes of acht uur tot de andere ochtend niet naar buiten, 's Nachts vlogen er Engelse vliegtuigen
over om in Duitsland hun bommen te lossen. Toen vonden we dat prachtig, want elke Duitser
122
Scyedam jrg. 35 no. 4