zijn daar ook mensen doodgevroren, onder wie oom Dirk, een broer van mijn moeder. Hij
was in een lege spoorwagen gaan uitrusten, door de vermoeidheid in slaap gevallen en niet
meer wakker geworden.
Er was geen hout meer voor de kisten van al die overleden mensen, dus werden ze zo in de
kuil gelegd. Er was ook veel zwarte handel. De mensen met genoeg geld konden genoeg
kopen. Bij ons in de straat was dat de familie Asmus. Hij handelde in van alles. Hij was uit
Rusland gevlucht en in Schiedam terechtgekomen. Dat was al jaren geleden. Zijn vrouw was
een Hollandse, heel lief en sociaal, zij hielp waar ze kon. Zo kon er 's avonds in spertijd wel
eens onverwacht worden gebeld. Opendoen deed je door middel van een touw. Soms vonden
we dan een stukje brood of een paar aardappelen in de gang. Daar waren we dolblij mee.
Doordat we nergens meer licht hadden waren de avonden en nachten pikzwart. Stel je dat nu
eens voor, geen straatlantaarns, geen lichten van de huizen. De mensen bleven wel thuis door
dit alles. Binnen hadden we een zelfgemaakt lichtje, dat was een glaasje water met daarop
een klein laagje olie met een kurk of ijzeren plaatje met in het midden een gaatje voor een
draadje katoen. Dat was al wat er aan licht was.
De rantsoenen werden steeds kleiner. We kregen eten uit de gaarkeuken, dat heette aardap
pelsoep. We hadden vreselijke honger. Aan de havens werden suikerbieten aangevoerd, daar
konden we soms wat van kopen. Die werden schoongeboend, in plakken gesneden en als we
aan hout konden komen werden ze gekookt. Ook werden de knollen geraspt en met veel fan
tasie deden we net of we rijst aten. Het smaakte eigenlijk naar niets en je keel brandde zowat
kapot. Ook bloembollen heb ik gegeten, maar daar ben ik doodziek van geweest.
Het verzet werd steeds heviger en de represailles waren heel zwaar, 's Nachts hoorden we
steeds meer vliegtuigen met hun bommenlast naar Duitsland gaan. Maar af en toe werden er
ook vliegtuigen geraakt en dan gooiden ze hun bommen af, die wel eens ergens neerkwamen,
waar ze eigenlijk niet bedoeld waren.
De Duitsers wisten dat ze gingen verliezen en traden steeds harder op. De foute Nederlanders
hadden zich verenigd in de NSB, zij verraadden veel goede Hollanders. Die werden meteen
doodgeschoten of ze gingen naar de Scheveningse gevangenis. Dat werd door de mensen het
Oranje Hotel genoemd, een hele eer met een verschrikkelijke achtergrond. Op de muur werd
een gedicht gekalkt door het ondergrondse, dat ging zo: Hier in de bajes, zit geen gajes
Maar potverdorie, Hollands glorie!". Dat werd door de Duitsers niet in dank aanvaard en
het kostte weer enkele mensenlevens.
De winter van 1944 was verschrikkelijk; aan alles was gebrek. Omdat er geen kolen meer
waren en omdat we honger hadden, gingen we vroeg naar bed en stonden we laat op. De
spoorwegen staakten, dus er was ook geen aanvoer. Het Sterrebos was al bijna leeg gekapt,
alles wat branden kon werd meegenomen. Ook in de huizen werd gesloopt. Bij ons gingen
eerst de leuningen en de hekjes van de trap de kachel in, toen kwam het kolenhok aan de beurt
evenals de deuren van de zolderkamertjes. Er was op de Nieuwe Haven een familie Oranje
in een benedenhuis, die de hele vloer verstookt had, die woonde dus echt op de grond. Je
was er als huisbaas natuurlijk niet zo gelukkig mee, maar in nood gebeuren er rare dingen. In
december kregen we nog maar 400 gram brood voor de hele week. Het waren kleffe grauwe
broden, daar moest je de hele week mee doen. Andere bonnen werden wel aangewezen maar
er was niks meer, dus had je er niets aan. In het voorjaar was ik ziek geworden en had net als
zoveel anderen TBC. Je kreeg dan dubbele bonnen, maar omdat er niks was kon je er niets
mee. Ik had een halfjaar op bed gelegen en in december mocht ik halve dagen op. De kerst
van 1944 bewaar ik, ondanks alle ellende, toch als mooiste herinnering in mijn leven.
125
Scyedam jrg. 35 no. 4